1
Aanbeveling 107
Gietvloeren met calciumsulfaat
als bindmiddel
In 1998 verscheen CURAanbeveling 62 "Gietvloeren met calciumsulfaat als bindmid
del". Hierin waren eisen opgenomen ten aanzien van de toe te passen grondstoffen, spe
cie en mortel en de verwerking van de specie tot een gietvloer. Verder waren eisen opge
nomen voor de wijze waarop keuring en controle kunnen worden uitgevoerd van de
grondstoffen, specie en mortel en van de daarmee vervaardigde gietvloer.
Door het verschijnen van materiaalspecifieke normen zoals NENEN 13454 deel 1 en 2,
als ook de meer materiaalongebonden norm voor dekvloermortels, NENEN 13813, was
aanpassing van CURAanbeveling 62 wenselijk. Concreet betekent dit dat bepalingen in
de CURAanbeveling hieromtrent zijn vervangen door een verwijzing naar deze normen
en gebruik is gemaakt van classificaties die voorkomen in deze normen.
Wijzigingen in deze Aanbeveling vloeien dus voort uit deze normen. Van groter belang
is evenwel de wijziging in uitgangspunt voor de specificatie van een gietvloer. Meer dan
voorheen geldt daarbij dat de eisen aan de gietvloer en dus de specificatie ontleend moet
zijn aan de gewenste prestaties van de gietvloer. Dit impliceert dat de eisen aan de vloer
ontleend moeten zijn aan het voorgenomen gebruik of de gewenste afwerking. Het bij
voorbeeld alleen noemen van een druksterkte is niet langer voldoende. Het is zelfs de
vraag of de druksterkte in veel gevallen wel de maatgevende eis is.
Opdrachtgevers zullen meer dan voorheen vooraf moeten nadenken welke eisen maat
gevend zijn en zullen deze eisen moeten overeenkomen door het noemen van waar
schijnlijk meer dan alleen één aspect. Aan vloerenbedrijven is het de taak deze eisen te
vertalen in een materiaalkeuze en wijze van uitvoeren. Deze Aanbeveling biedt handvat
ten voor de specificatie van de gietvloer en geeft daarbij de grenzen aan waarbinnen het
vloerenbedrijf voldoet aan de prestaties die door de opdrachtgever zijn gevraagd.
De hoofdstukken in deze Aanbeveling zijn afhankelijk van de inhoud van belang voor de
opdrachtgever, het vloerenbedrijf en/of de specieleverancier. In bijlage D is deze relatie
vermeld.
Deze CURAanbeveling heeft betrekking op calciumsulfaatgebonden gietvloeren die
direct op een draagvloer worden aangebracht, op een scheidingslaag of op een samen
drukbaar isolatiemateriaal. Daarbij geldt dat voor laatstgenoemde categorie ook gewezen
wordt op NEN 2742, waarin specifieke eisen zijn opgenomen voor zwevende dekvloeren.
Deze herziene CURAanbeveling is opgesteld door CURvoorschriftencommissie VC 84.
Op moment van verschijnen van deze Aanbeveling was de commissie als volgt samen
gesteld: ing. M. de Jonker (voorzitter), ir. C.A. van der Steen (secretaris, rapporteur),
T.J. de Boer, R. van Boxtel, L. Deerns, ing. S.B. de Haan, R. Hooiveld, ing. G. Nijman,
ir. J.P.G. Mijnsbergen (coördinator).
De Aanbeveling is beoordeeld en goedgekeurd door NENnormcommissie 353 078/CUR
voorschriftencommissie 37 "Dekvloeren".
Met het verschijnen van CURAanbeveling 107 komt CURAanbeveling 62 te vervallen.
CURAanbeveling 107
2
CURAanbeveling 107
3
Inhoud
1 Onderwerp 6
2 Toepassingsgebied 6
3 Afwijking van de Aanbeveling 6
4 Termen en definities 7
5 Specificatie en op te geven eigenschappen 7
5.1 Algemeen 7
5.2 Opdrachtgever en vloerenbedrijf 7
5.3 Vloerenbedrijf en mengsel of specieleverancier 9
6 Classificatie 9
6.1 Algemeen 9
6.2 Typeaanduiding 9
6.3 Sterkteklasse, druksterkte 10
6.4 Sterkteklasse, buigtreksterkte 10
6.5 Indrukweerstand vallende last 11
7 Materialen 11
7.1Bindmiddel11
7.2Hulpstoffen 12
7.3Toeslagmaterialen12
7.4Vulstoffen12
7.5Aanmaakwater 12
7.6Vezels, wapening13
7.7Kunstharsdispersie13
7.8 Toevoegingen 13
8Eigenschappen mortel en specie13
8.1 Mortel13
8.1.1 Druksterkte 13
8.1.2Buigtreksterkte 13
8.1.3 Slijtweerstand 14
8.1.4 Overige mechanische eigenschappen 14
8.1.5 Droging 14
8.1.6 Uitzetting en krimp 14
8.1.7 Brandgedrag 14
8.2 Specie15
8.2.1 Vloeimaat 15
8.2.2 Speciestabiliteit 15
8.2.3 Open tijd/verwerkbaarheidsduur 15
8.2.4 pHwaarde 15
9Ondergrond en omgevingscondities15
9.1 Ondergrond 15
9.1.1Draagkracht en stabiliteit15
9.1.2Evenwijdigheid (vlakheid)16
9.1.3 Voorbereiding 16
9.2Omgeving18
9.2.1Temperatuur en vocht18
9.2.2 Tocht18
9.2.3Regen en/of lekwater18
9.2.4Warmtestralingsbronnen18
CURAanbeveling 107
4
10 Vervaardiging specie 18
10.1 Weeg en meetwerktuigen 18
10.2 Dosering 181
0.3 Menging 19
10.4 Specietemperatuur 19
11 Vervaardigen gietvloer 19
11.1 Personeel 19
11.2 Maatvoering 19
11.3 Dikte19
11.4 Voegen20
11.5 Kantstroken 20
11.6 Verwerkingstijd 20
11.7 Gietproces 21
11.8 Nabewerkingen 21
11.9 Vrijgeven 21
11.10 Vochtbelasting en afwerking 22
12 Geschiktheidsonderzoek 22
13 Informatieoverdracht 22
14 Onvolkomenheden en herstel 22
14.1 Scheuren 22
14.2 Kleurverschil 23
14.3 Luchtbellen, kratertjes 23
14.4 Egalisatie, reparatie en verlijmen 23
15 Keuring en controle 23
15.1 Algemeen 23
15.2 Monstername 24
15.3Materialen24
15.3.1 Bindmiddel 24
15.3.2Toeslagmateriaal 24
15.3.3Aanmaakwater24
15.4 Specie 24
15.4.1 Vervaardiging en monsterneming 24
15.4.2Vloeimaat24
15.4.3 Speciestabiliteit 25
15.4.4 Open tijd/verwerkbaarheidsduur 25
15.4.5Specietemperatuur26
15.4.6 pHwaarde 26
15.5 Mortelprisma's 26
15.5.1Druksterkte26
15.5.2 Buigtreksterkte 26
15.5.3 Overige eigenschappen volgens NENEN 13813 26
15.5.4Droging26
15.5.5 Uitzetting en krimp 27
15.6 Gereedgekomen vloer 27
15.6.1Gietvloerdikte27
15.6.2 Druksterkte 28
15.6.3 Buigtreksterkte 28
15.6.4Indrukweerstand vallende last29
15.6.5 Huidtreksterkte (potentiële huidtreksterkte) 29
15.6.6 Hechtsterkte 29
15.6.7Evenwijdigheid (vlakheid)30
15.6.8 Oppervlaktetextuur 30
CURAanbeveling 107
5
16 Arbo en milieuaspecten 30
T
itels van vermelde normen en Aanbeveling 31
Bijlage A: Eisen gekoppeld aan gebruik vloer 32
Bijlage B: Omschrijving BREscreed test 34
Bijlage C: Relatietabel 35
Bijlage D: Aandachtspunten bij de uitvoering van calciumsulfaatgebonden gietvloeren 36
CURAanbeveling 107
6
1Onderwerp
Deze CURAanbeveling geeft definities, classificaties, eisen en beproevingsmethoden
voor calciumsulfaatgebonden gietvloeren. Tevens zijn hieraan gerelateerde eisen opge
nomen met betrekking tot de grondstoffen, de specie, de mortel en de verwerking hier
van. Ook wordt ingegaan op de omgevingscondities, de ondergrond en de ingebruik
name.
2Toepassingsgebied
Deze CURAanbeveling is van toepassing op calciumsulfaatgebonden gietvloeren die
binnen, in een droge omgeving als dekvloer worden toegepast: direct op een draag
vloer, op een scheidingslaag of op een isolatielaag en die worden afgedekt met een
vloerafwerking.
De Aanbeveling is van toepassing op gietvloeren gemaakt met fabrieksmatig of semi
fabrieksmatig vervaardigde species.
Egalisatielagen kunnen volgens de definitie in NENEN 13318 ook als dekvloer worden
beschouwd maar zijn geen onderwerp van deze Aanbeveling.
3Afwijking van de Aanbeveling
In onderling overleg en met instemming van alle partijen mag van één of meer eisen
in deze Aanbeveling worden afgeweken. In de technische omschrijving en/of het
bestek voor het werk moet dan worden vermeld van welk aspect uit deze Aanbeveling
is afgeweken en welke artikelen het betreft.
In situaties waarin deze Aanbeveling niet voorziet, moet in onderling overleg tussen
alle betrokken partijen worden bepaald op welke wijze moet worden gehandeld.
Toelichting 3
Met fabrieksmatig wordt bedoeld dat de specie op een centrale wordt vervaardigd
en als gereed product naar het werk wordt getransporteerd. Met semifabrieksma
tig wordt bedoeld dat de specie op het werk wordt vervaardigd, gebruik makend
van een mobiele menginstallatie, waarbij de grondstoffen fabrieksmatig zijn ver
pakt of zijn opgeslagen in silo's.
Toelichting 2
De Aanbeveling beperkt zich tot de gietvloer. Eisen aan de isolatielaag in verband
met thermische of akoestische aspecten maken daarom geen onderdeel uit van
deze Aanbeveling. Specifiek voor zwevende gietvloeren wordt verder verwezen
naar NEN 2742.
Toelichting 1
Een dekvloer levert in principe geen bijdrage aan de stijfheid en sterkte van het
totale vloersysteem bestaande uit draagvloer, dekvloer en eventuele vloerafwer
king.
Toelichting
Het ontwerp en de keuze moeten zijn gebaseerd op een analyse van onder meer
de gebruikseisen en belastingen, de draagvloer en de vloerbedekking die wordt
toegepast. Zie hiervoor de informatieve bijlage A. Op basis van deze analyse moe
ten de eisen aan de gietvloer worden overeengekomen (zie hoofdstuk 5).
CURAanbeveling 107
7
4Termen en definities
Voor de in deze Aanbeveling gebruikte termen en definities wordt verwezen naar
NENEN 13318 voor zover hieronder niet anders is vermeld of toegevoegd.
Draagvloer: de vloer die zorgt voor de sterkte en stijfheid van de vloerconstructie en
die in staat is belastingen af te dragen naar ondersteunende bouwdelen
dan wel direct naar de ondergrond.
Gietvloer: een ten minste 20 mm dikke dekvloer op een dragende ondergrond die
bij het aanbrengen niet noemenswaardig hoeft te worden verdeeld en
die niet, tot nagenoeg niet, hoeft te worden verdicht.
Mengsel: het droge, nog niet gereageerde mengsel van bindmiddel en toeslag
materiaal, waaraan eventueel hulpstof(fen) en/of vulstof(fen) zijn toe
gevoegd.
Specie: het met water aangemaakte mengsel, waaraan eventueel nog hulp
stof(fen) en/of vulstof(fen) zijn toegevoegd, dat nog niet is verhard.
Mortel: de verharde specie.
Speciestabiliteit: het vermogen van de specie om, tot het tijdstip van einde binding, een
homogene samenstelling te behouden.
Vloerafwerking: de materialen die als afwerking op de gietvloer worden aangebracht.
C'w: de druksterkte van de gietvloer, bepaald op proefstukken uit het werk.
F'w: de buigtreksterkte van de gietvloer, bepaald op proefstukken uit het
werk.
5Specificatie en op te geven eigenschappen
5.1Algemeen
Onderscheid wordt gemaakt tussen eigenschappen die ten minste moeten worden
overeengekomen en eigenschappen die, afhankelijk van de toepassing, additioneel
overeengekomen kunnen worden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aspecten
die overeengekomen moeten worden tussen opdrachtgever en vloerenbedrijf als ook
tussen vloerenbedrijf en leverancier van de gietmortel of specie.
5.2 Opdrachtgever en vloerenbedrijf
De aan de gietvloer en vloeropbouw te stellen eisen moeten zijn ontleend aan het voor
genomen gebruik. Als indicatie is in bijlage A aangegeven wanneer welke eisen bepa
lend kunnen zijn. Voor zover een klasseindeling bestaat voor een bepaalde eigenschap
(zie hoofdstuk 6) moet deze worden aangehouden bij het specificeren van de eisen.
Indien een eis aan de gietvloer wordt gesteld waarvoor in deze CURAanbeveling geen
keuringsmethode is vastgelegd, moet bij de gestelde eis ook worden vermeld op welke
wijze deze wordt beoordeeld en wanneer de gietvloer geacht wordt te voldoen aan die
eis.
Voor aanvang van het werk moet tussen de opdrachtgever en het vloerenbedrijf ten
minste worden overeengekomen:
a. De typeaanduiding van de gewenste gietvloer, volgens 6.2.
b.
Of leidingen, anders dan vloerverwarming, in de gietvloer moeten worden opge
nomen en zo ja, waaruit deze bestaan.
c. De gemiddelde of minimale dikte van de gietvloer, in mm. Hierbij moet rekening
worden gehouden met de uitgangspunten in 11.3.
CURAanbeveling 107
8
d. De relevante mechanische eigenschappen ontleend aan het gebruik, volgens bij
lage A. Hierbij wordt opgemerkt:
? Voor de druksterkte in het werk moet gebruik worden gemaakt van de classifi
catie in 6.3;
? Voor de buigtreksterkte in het werk moet gebruik worden gemaakt van de clas
sificatie in 6.4.
? Voor de indrukweerstand tegen een vallende last moet gebruik worden gemaakt
van de classificatie in 6.5.
? Voor de slijtweerstand is in deze Aanbeveling geen classificatie opgenomen.
Voor mogelijke klassen wordt verwezen naar NENEN 13813. Aanbevolen wordt
de slijtweerstand te specificeren op basis van de "Rolling Wheel" test.
e. De gewenste vlakheidsklasse volgens NEN 2747.
f. Bij een gietvloer direct op de draagvloer of er sprake moet zijn van hechting aan
de draagvloer en eventueel een hechtsterkte.
g. Of wapening in de gietvloer moet worden opgenomen en zo ja, waaruit deze
bestaat.
h. Of voegen aangebracht moeten worden en zo ja, waar en hoe breed.
i. De wijze waarop de gietvloer moet aansluiten op eventuele verticale bouwdelen
(toepassen kantstroken, afwerking rondom leidingdoorvoeren en dergelijke).
j. Of de gietvloer na uitharden geschuurd moet worden.
De volgende aspecten kunnen additioneel worden overeengekomen:
k.
Overige mogelijk relevante aspecten als genoemd in bijlage A.
De volgende informatie moet, voor zover relevant, worden verstrekt door de opdracht
gever aan het vloerenbedrijf:
l. Specifieke informatie over de inrichting van de bouwplaats waaronder de plaat
singsmogelijkheid van de mobiele menginstallatie of de bereikbaarheid van het
werk voor truckmixers.
Toelichting
Opnemen van wapening is niet gebruikelijk in calciumsulfaatgebonden gietvloe
ren.
Toelichting
Als de massa van de gietvloer samen met de draagvloer moet zorgen voor de
gewenste akoestische prestatie, is het wenselijk om voor te schrijven dat de giet
vloer hecht aan de draagvloer.
Indien vloerverwarming wordt opgenomen in de gietvloer, heeft een niet hech
tende gietvloer de voorkeur.
Toelichting
Indien geen vlakheidsklasse wordt overeengekomen, geldt volgens NEN 2747
vlakheidsklasse 7. Om aan een bepaalde vlakheidsklasse te kunnen voldoen, zal
ook de ondergrond een bepaalde evenwijdigheid bezitten (zie 9.1.2). Het is aan te
bevelen vooraf afspraken te maken wie voor het eventueel uitvlakken verantwoor
delijk is.
CURAanbeveling 107
9
5.3 Vloerenbedrijf en mengsel of specieleverancier
Het vloerenbedrijf moet de door de opdrachtgever omschreven eisen, vertalen in een
mortelspecificatie richting de specieleverancier. Tevens moet het vloerenbedrijf de voor
de verwerking relevante eigenschappen van de specie zo nodig overeenkomen.
Tussen het vloerenbedrijf en de mengsel of specieleverancier moet, voor zover van toe
passing, ten minste worden overeengekomen:
a. de druksterkteklasse (
Cwaarde) en/of buigtreksterkteklasse ( Fwaarde) gebaseerd
op NENEN 13813;
b. de vloeimaat van de per truckmixer aan te leveren specie of de hoeveelheid water
die bij de speciebereiding op de bouwplaats ten hoogste mag worden toegevoegd,
dan wel de maximaal toelaatbare vloeimaat;
c. de laagdikte die moet worden gerealiseerd en eventueel de daaraan gerelateerde
grootste korrelafmeting D
max .
6 Classificatie
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een aantal indelingen besproken die gebruikt moeten worden
voor het specificeren van de gewenste calciumsulfaatgebonden gietvloer. De classifica
tie omvat diverse aspecten. Niet elk aspect is altijd noodzakelijk om op te geven (zie
hoofdstuk 5 en bijlage A).
6.2Typeaanduiding
Onderscheid wordt gemaakt tussen:
Gietvloer direct op een draagvloer (GDD)
Een gietvloer die rechtstreeks op een draagvloer wordt aangebracht.
Gietvloer direct op een draagvloer met vloerverwarming (GDD+V)
Een gietvloer die rechtstreeks op een draagvloer wordt aangebracht en waarbij in de
gietvloer vloerverwarming is opgenomen.
Gietvloer op een tussenlaag (GDT)
Een gietvloer aangebracht op een dunne tussenlaag die op de draagvloer is aange
bracht.
Gietvloer op een tussenlaag met vloerverwarming (GDT+V)
Een gietvloer aangebracht op een dunne tussenlaag die op de draagvloer is aangebracht
enwaarbij in de gietvloer vloerverwarming is opgenomen.
Zwevende gietvloer (GDZ)
Een gietvloer die op een akoestisch en/of thermisch isolerende laag is aangebracht en
die volledig van andere opgaande delen van het gebouw, zoals wanden en leidingen, is
gescheiden.
Zwevende gietvloer met vloerverwarming (GDZ+V)
Een gietvloer, voorzien van vloerverwarming, die op een akoestisch en/of thermisch
isolerende laag is aangebracht en die volledig van andere opgaande delen van het
gebouw, zoals wanden en leidingen, is gescheiden.
Toelichting
Een tussenlaag kan bijvoorbeeld bestaan uit een enkele mm dikke foamlaag of
folie.
CURAanbeveling 107
10
6.3 Sterkteklasse, druksterkte
Op basis van de druksterkte in het werk ( Cw), bepaald volgens 15.6.2, worden calcium
sulfaatgebonden gietvloeren ingedeeld in klassen als genoemd in tabel 1.
Tabel 1
Druksterkte calciumsulfaatgebonden gietvloeren op basis van proefstukken uit het werk
*1elke individuele meetwaarde moet ten minste 85 % bedragen van de opgegeven
gemiddelde waarde.
6.4 Sterkteklasse, buigtreksterkte
Op basis van de buigtreksterkte in het werk ( Fw), bepaald volgens 15.6.3, worden giet
vloeren met calciumsulfaat als bindmiddel ingedeeld in klassen als genoemd in tabel
2.
Toelichting
Opgemerkt wordt dat de buigtreksterkte in het werk lastig te meten is. Bij giet
vloeren zal de buigtreksterkte in het werk doorgaans weinig afwijken van de
buigtreksterkte gemeten aan mortelbalkjes. In NENEN 13813 is een klasseinde
ling opgenomen voor mortels, zie 8.1.2. De niet met grijs gemarkeerde klassen in
tabel 2, zijn de tot nu toe gebruikelijke klassen voor calciumsulfaatgebonden giet
vloeren.
Sterkteaanduiding
gietvloer Cw5 Cw7 Cw12 Cw16 Cw20 Cw25 Cw30 Cw35 Cw40 Cw50 Cw60 Cw70 Cw80
Druksterkte
proefstukken
in N/mm
2
gemiddeld
ten minste *1
5 7 12 16 20 25 30 35 40 50 60 70 80
Toelichting
In NENEN 13813 zijn sterkteklassen gedefinieerd bepaald aan mortelprisma's.
Deze Aanbeveling neemt de gerede vloer als uitgangspunt, waarvoor specifieke
klassen zijn omschreven. Opgemerkt wordt dat voor gietvloeren zal gelden dat de
sterkte van de mortel bepaald volgens NENEN 13813 nagenoeg zal overeenko
men met de gerealiseerde sterkte in het werk. De sterkte van de mortel wordt
door de mortelproducent bepaald en opgegeven. Bij inzet van een mortelkwaliteit
C20 mag ervan uit worden gegaan dat de sterkte in het werk ten minste gelijk is
aan de klasse C
w20. De niet met grijs gemarkeerde klassen in tabel 1, zijn de tot
nu toe gebruikelijke sterkteklassen voor calciumsulfaatgebonden gietvloeren.
Toelichting
Behalve bovenstaande hoofdindeling wordt ook nog gesproken over gietvloeren
op een holtevloer (GDH) en gietvloeren direct op een funderingslaag, bijvoor
beeld schuimbeton (GDF). Omdat in beide gevallen sprake is van een draagvloer
(dragende ondergrond) kunnen beide aanduidingen ook worden beschouwd als
een bijzondere vorm van één van bovengenoemde vloertypen.
CURAanbeveling 107
11
Tabel 2
Buigtreksterkte calciumsulfaatgebonden gietvloeren op basis van proefstukken uit het werk
*1elke individuele meetwaarde moet ten minste 85 % bedragen van de opgegeven
gemiddelde waarde.
6.5 Indrukweerstand vallende last
Op basis van de indrukking bij beproeving volgens bijlage B, worden gietvloeren met
calciumsulfaat als bindmiddel ingedeeld in de klassen als genoemd in tabel 3.
Tabel 3
Classificatie op basis van indrukking
7Materialen
7.1 Bindmiddel
Bindmiddelen voor calciumsulfaatgebonden gietvloeren moeten voldoen aan
NENEN 134541.
Toelichting
Als grondstof voor het bindmiddel worden in NENEN 134541 de volgende bind
middelen onderscheiden:
? een calciumsulfaatdehydraat of anhydriet, te onderscheiden naar:
onatuuranhydriet;
osynthetisch anhydriet;
o anhydriet uit rookgasontzwavelingsgips;
? een calciumsulfaat alphahemihydraat of alphahalfhydraat;
aSO 4);
ovoor calciumsulfaat bindmiddel ten minste 85 % (
m/m );
o voor calciumsulfaatcomposiet bindmiddel ten minste 50 % en ten hoogste
85 % (
m/m );
?de pHwaarde: ten minste 7,0;
? de binding: begin binding na ten minste 30 minuten, einde binding: ten hoog
ste 12 uur;
?de buigtreksterkte en druksterkte;
? het krimp en zwelgedrag: ten hoogste 0,2 mm/m.
Toelichting
De methode is ontleend aan de BREScreed test vastgelegd in de Engelse
BS82041. De methode zegt iets over de weerstand die de gietvloer biedt tegen
(extreme) vallende lasten en kan daarmee als een graadmeter voor de gebruiks
waarde worden beschouwd.
Klasse A B C
Indrukking ten
hoogste [mm] 3 4 5
Gebruikswaarden industrie kantoorgebouwen woongebouwen
Sterkteaanduiding
gietvloer Fw1 Fw2 Fw3 Fw4 Fw5 Fw6 Fw7 Fw10 Fw15 Fw20 Fw30 Fw40 Fw50
Buigtreksterkte
proefstukken
in N/mm
2
gemiddeld
ten minste *1
1 2 3 4 5 6 7 10 15 20 30 40 50
CURAanbeveling 107
12
7.2 Hulpstoffen
Hulpstoffen moeten voldoen aan NENEN 9342.
7.3 Toeslagmaterialen
Het toeslagmateriaal moet bestaan uit fijn en grof toeslagmateriaal van natuurlijke her
komst en voldoen aan NENEN 13139 en NEN 3833.
Aanvullend of in afwijking van de eisen in NENEN 13139 geldt:
a. De verkleuring bij de beproeving van het toeslagmateriaal overeenkomstig 15.2
van NENEN 17441:1998 mag die van kleurkaart A volgens 15.1 van
NENEN 17441:1998 niet overschrijden. Indien het toeslagmateriaal hieraan niet
voldoet, mag het niet worden toegepast.
b. Het toeslagmateriaal mag niet in die mate verontreinigd zijn door zachte, met de
hand te verpulveren bestanddelen, zoals houtskool en/of oerhout, dat het aantal
putjes aan het oppervlak van de uitgevoerde gietvloer meer bedraagt dan het in
tabel 4 opgegeven aantal. Tenzij hierover nadere afspraken zijn gemaakt, geldt dat
geen herstelwerkzaamheden door de producent van de betreffende gietvloer of het
vloerenbedrijf zijn vereist, indien het aantal onvolkomenheden in de toplaag door
zachte bestanddelen kleiner of gelijk is aan het aantal onvolkomenheden
genoemd in tabel 4. Bij een groter aantal onvolkomenheden moet in overleg met
de opdrachtgever herstelwerk worden uitgevoerd om de gebruikswaarde van de
gietvloer op het gewenste niveau te brengen.
Tabel 4
Aantal onvolkomenheden in het vloeroppervlak ontstaan door zachte bestanddelen zoals oer
hout en houtskool
7.4 Vulstoffen
Aan de specie mogen vulstoffen worden toegevoegd indien de geschiktheid hiervan is
aangetoond.
7.5 Aanmaakwater
Aanmaakwater, niet zijnde leidingwater, moet voldoen aan NENEN 1008. Het gehal
te aan chloride mag in afwijking van NENEN 1008 ten hoogste 500 mg/l bedragen.
Op de bouwplaats mag alleen leidingwater worden gebruikt voor de speciebereiding.
Spoelwater dat vrijkomt bij het reinigen van installaties of transportmixers mag slechts
dan worden gebruikt wanneer dit water voldoet aan de genoemde eisen en de geschikt
heid van het mengsel vervaardigd met dit spoelwater is aangetoond.
Toelichting
Met name met de hand te verpulveren en lichte bestanddelen in het toeslagmate
riaal zoals houtskool en oerhout kunnen in de sterk plastische specie eenvoudig
naar boven komen drijven. Om dergelijke deeltjes uit het toeslagmateriaal te ver
wijderen moet het materiaal veelal extra worden gezuiverd en zijn omvangrijke
keuringen nodig om een geringe verontreiniging van het toeslagmateriaal vast te
stellen. Daarom is uitgegaan van een toelaatbaar aantal putjes in de verharde giet
vloer. Desgewenst kunnen afwijkende waarden worden overeengekomen.
Grootte oppervlak Ten hoogste toelaatbaar aantal onvolkomenheden
(onvolkomenheden ? 50 mm 2)in het vloeroppervlak
10 m 2 6
100 m 2 20
CURAanbeveling 107
13
7.6 Vezels, wapening
Het toepassen van wapening in de vorm van bouwstaal(netten) of vezels (staal, kunst
stof) is niet gebruikelijk bij calciumsulfaatgebonden gietvloeren.
7
.7 Kunstharsdispersie
Het toepassen van een kunstharsdispersie in een calciumsulfaatgebonden gietvloer is
niet gebruikelijk.
7.8 Toevoegingen
Andere dan de hiervoor genoemde materialen mogen alleen worden toegepast indien
degeschiktheid is aangetoond en toepassing is overeengekomen.
8 Eigenschappen mortel en specie
8.1 Mortel
De in dit hoofdstuk beschreven eigenschappen betreffen die van de mortel zoals die op
de productielocatie worden bepaald door de producent c.q. leverancier.
8.1.1 Druksterkte
Voor zover een druksterkte van de mortel is overeengekomen moet deze, bepaald vol
gens NENEN 13813, voldoen aan de overeengekomen druksterkteklasse.
Tabel 5
Druksterkte volgens NENEN 13813
8.1.2 Buigtreksterkte
Voor zover een buigtreksterkte van de mortel is overeengekomen moet deze, bepaald
volgens NENEN 13813, voldoen aan de overeengekomen buigtreksterkteklasse.
Tabel 6
Buigtreksterkte volgens NENEN 13813
Sterkteaanduiding
mortelbalkjes F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F10 F15 F20 F30 F40 F50
Buigtreksterkte in
N/mm 2ten minste 1 2 3 4 5 6 7 10 15 20 30 40 50
Toelichting
Tabel 6 geeft de classificatie voor de druksterkte van een mortel zoals opgeno
men in NENEN 13813. Niet grijs gemarkeerd zijn de thans gebruikelijke buig
treksterkten weergegeven.
Sterkteaanduiding
mortelbalkjes C5 C7 C12 C16 C20 C25 C30 C35 C40 C50 C60 C70 C80
Druksterkte in
N/mm 2ten minste 5 7 12 16 20 25 30 35 40 50 60 70 80
Toelichting
Tabel 5 geeft de classificatie voor de druksterkte van een mortel zoals opgenomen
in NENEN 13813. Niet grijs gemarkeerd, zijn de thans gebruikelijke druksterkte
klassen weergegeven.
CURAanbeveling 107
14
8.1.3 Slijtweerstand
Voor zover een slijtvastheid van de mortel volgens de classificatie in NENEN 13813 is
overeengekomen moet deze, bepaald volgens NENEN 13813, voldoen aan de overeen
gekomen klasse.
Geadviseerd wordt uit te gaan van de "Rolling Wheel" test.
8.1.4 Overige mechanische eigenschappen
Voor zover van toepassing moeten de overige overeengekomen eigenschappen aan de
mortel, voldoen aan deze eisen.
8
.1.5 Droging
Het drogingsgedrag van de mortel moet worden vastgelegd volgens 15.5.4, waarbij na
ten hoogste 28 dagen het evenwichtsvochtgehalte moet zijn bereikt.
8.1.6 Uitzetting en krimp
Gietvloeren zijn onderhevig aan vervormingen. Als gevolg van de uitzetting of krimp
van de mortel mag bij een hechtende gietvloer direct op een draagvloer geen onthech
ting van de gietvloer ontstaan.
Krimp of uitzetting mag niet leiden tot scheuren die afbreuk doen aan het technisch
functioneren van de gietvloer.
8.
1.7 Brandgedrag
Voor een calciumsulfaatgebonden gietvloer mag bij gebruikelijke samenstellingen wor
den uitgegaan van een brandgedrag volgens klasse A1
fl,bepaald volgens
NENEN 135011.
Toelichting
In verband met scheuren wordt gewezen op 14.1. Scheuren kunnen om estheti
sche of functionele redenen ongewenst zijn. In voorkomende gevallen zullen dan
ook expliciet nadere eisen aan scheuren vastgelegd moeten worden. De plaats van
scheuren en het ontstaan van scheuren kan worden beïnvloed door het aanbren
gen van voegen.
Toelichting 2
Deze proef is opgenomen om zichtbaar te maken hoe snel het materiaal onder
voorgeschreven condities zal drogen. De snelheid van drogen in de praktijk is
afhankelijk van de hoeveelheid vocht die nog in de omgevingslucht kan worden
opgenomen en is daarmee temperatuursafhankelijk. De droging in praktijksitu
aties kan dus afwijken van de drogingskarakteristiek zoals deze is bepaald onder
laboratoriumcondities. Lagere omgevingstemperaturen en hoge luchtvochtighe
den in de ruimte vertragen de droging.
De hoeveelheid restvocht in de vloer die in de praktijk toelaatbaar is, wordt
bepaald door de toe te passen vloerafwerking. Bij een dampopen systeem en niet
vochtgevoelige materialen mag het restvochtgehalte hoger zijn dan bij een damp
dicht systeem met vochtgevoelige materialen.
Toelichting 1
Calciumsulfaat kan in vochtige omstandigheden corrosief zijn voor bijvoorbeeld
staal.
CURAanbeveling 107
15
8.2 Specie
8.2.1 Vloeimaat
De vloeimaat van de specie moet, bepaald volgens 15.4.2, bij aflevering op het werk ten
minste 200 mm bedragen of een hogere waarde indien dit is overeengekomen.
8.2.2 Speciestabiliteit
De waterafscheiding aan het specieoppervlak, bepaald volgens 15.4.3, mag ten hoogste
25 gram bedragen.
Tijdens de beproeving mag geen zichtbare laag of schuimvorming optreden.
8.2.3 Open tijd/verwerkbaarheidsduur
De open tijd/verwerkbaarheidsduur van de specie, bepaald volgens 15.4.4, moet door
de leverancier worden bepaald en opgegeven.
De open tijd/verwerkbaarheidsduur moet zodanig zijn dat de specie binnen deze tijd
gemengd, getransporteerd en verwerkt kan worden. Daarbij geldt dat de verwerkings
tijd bij aflevering op het werk ten minste moet bedragen de tijd die nodig is om de spe
cie te kunnen verwerken bij een stortcapaciteit van 8 m
3per uur, vermeerderd met 15
minuten.
8.2.4 pHwaarde
De pHwaarde van de specie, bepaald volgens 15.4.6, moet ten minste 7 bedragen.
9Ondergrond en omgevingscondities
9.1 Ondergrond
9.1.1 Draagkracht en stabiliteit
De draagvloer (dragende ondergrond) moet voldoende draagkrachtig en stabiel zijn.
Toelichting
Met stabiel wordt bedoeld dat de draagvloer de optredende belastingen kan opne
men en een zodanige stijfheid heeft dat onder gebruiksbelasting geen of nage
noeg geen dynamische trillingen ontstaan.
Betonnen en houten draagvloeren zullen als gevolg van kruip met verloop van
tijd gaan doorbuigen. Indien op een dergelijke draagvloer een hechtende giet
vloer is aangebracht zal als gevolg van de spanningen op het grensvlak op termijn
onthechting kunnen ontstaan.
Bij vrijdragende vloeren zijn scheuren in de dekvloer mogelijk door verschillen in
vervormingen en doorbuiging van de samenstellende elementen (zie bijlage A).
Als isolatie kan beschadigen bij belopen, kunnen voorzieningen worden aange
bracht om dit te voorkomen. Deze voorzieningen maken geen deel uit van de
gebruikelijke werkzaamheden door het vloerenbedrijf.
Toelichting
Bovenstaande is gebaseerd op het feit dat het volumeaandeel organisch materiaal
minder bedraagt dan 1 %. Het materiaal mag dan als onbrandbaar worden aange
merkt volgens besluit 96/603/EC van de Europese Commissie. Indien het per
centage hoger is, moet het brandgedrag worden getest volgens NENEN 135011.
Opgemerkt wordt dat bij een dekvloer die wordt voorzien van een vloerafwerking
geen eis geldt voor het brandgedrag.
CURAanbeveling 107
16
9.1.2 Evenwijdigheid (vlakheid)
De vlakheid van de dragende ondergrond moet zodanig zijn dat kan worden voldaan
aan de overeengekomen vlakheidsklasse voor de gietvloer, maar moet ten minste vol
doen aan vlakheidsklasse 7 volgens NEN 2747.
Ontoelaatbare (lokale) onvlakheden in de draagvloer moeten voor het aanbrengen van
de gietvloer met daartoe geëigende middelen worden uitgevlakt of worden verwijderd.
9
.1.3 Voorbereiding
In verband met de voorbewerkingen van de ondergrond wordt onderscheid gemaakt
tussen:
A. algemene eisen;
B. aanvullende eisen voor vloertype GDD(+V) en GDT(+V);
C. aanvullende eisen voor vloertype GDZ(+V).
A.Algemene eisen
De volgende eisen en aandachtspunten gelden onafhankelijk van het type gietvloer:
Geschiktheid dragende ondergrond
De dragende ondergrond moet zodanig worden voorbereid dat de eigenschappen
van de gietvloer niet nadelig worden beïnvloed door de ondergrond of stoffen die
in de ondergrond aanwezig zijn.
Opheffen of verminderen zuigkracht
Overmatige zuiging van de dragende ondergrond en eventuele binnenwanden
moet worden voorkomen.
Folie
Voor zover een folie onder de gietvloer wordt aangebracht, moet deze vrij zijn van
plooien. De naden moeten met voldoende overlap worden aangebracht en worden
afgeplakt.
Verhinderen weglekken specie
Naden, kieren, afzettingen, sparingen en leidingdoorvoeren moeten vooraf op een
zodanige manier worden dichtgemaakt, dat weglekken van de specie wordt voor
komen.
Toelichting
De zuiging is te verminderen door een voorstrijklaag aan te brengen of een folie
toe te passen (gietvloer op scheidingslaag). Een alternatief is het voorbevochtigen
van de dragende ondergrond met water waarbij, indien noodzakelijk, de onderzij
de van de aangrenzende wanden wordt meegenomen. Vanwege plaatselijke ver
schillen in zuiggedrag van de dragende ondergrond is het zaak extra aandacht te
besteden aan het op een juiste manier bevochtigen van de ondergrond. De vor
ming van plassen op de dragende ondergrond moet in alle gevallen worden voor
komen.
Bij het voorbevochtigen met water wordt de droogtijd verlengd.
Toelichting
De benodigde vlakheid van de ondergrond wordt onder meer bepaald door de
laagdikte van de gietvloer en de eis aan de vlakheid. Er wordt op gewezen dat een
onvlakke ondergrond invloed heeft op het materiaalverbruik, zeker indien een
minimum dikte is overeengekomen.
CURAanbeveling 107
17
Beugelen leidingen, metalen onderdelen
Leidingen die kunnen opdrijven in de gietspecie moeten deugdelijk aan de onder
grond zijn bevestigd.
Metalen onderdelen die in contact komen met de specie moeten tegen het corro
sief milieu van de vochtige gietspecie worden beschermd.
B. Aanvullende eisen voor vloertype GDD(+V) en GDT(+V)
Voor gietvloeren direct op de draagvloer geldt additioneel:
Vervormingen door krimp
Bij een gietvloer die direct op een relatief nieuwe vrijdragende draagvloer wordt
aangebracht, moet er rekening mee worden gehouden dat ter plaatse van de plaat
naden scheuren kunnen ontstaan door krimp van de draagvloer (zie bijlage A).
Reinigen ondergrond
Om opdrijven van licht materiaal te voorkomen is het raadzaam de draagvloer
schoon te maken. Hierbij moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van een
industriestofzuiger, met name voor het verwijderen van losse delen tussen even
tueel op de vloer gebeugelde leidingen.
Verhinderen vochttoetreding naar de gietvloer
Als tijdens het gebruik van de vloer vochttransport naar de gietvloer wordt ver
wacht vanuit de omringende constructie, is een direct op de draagvloer aange
brachte gietvloer niet mogelijk. Er moet dan een waterdampremmende laag (folie)
tussen de draagvloer en de gietvloer worden aangebracht. Deze laag moet tegen de
opgaande bouwdelen worden opgezet, tot boven het eindniveau van de uiteindelij
ke vloerafwerking. De dampremming van de laag (folie) moet groter zijn dan de
dampremming van de aan te brengen vloerafwerking.
Voor hechtend aan te brengen gietvloeren direct op een draagvloer geldt aanvullend op
of in afwijking van voorgaande aspecten:
Voorbehandelen ondergrond
Nagegaan moet worden welke maatregelen noodzakelijk zijn om de overeengeko
men hechtsterkte te bereiken. De ondergrond moet in ieder geval een potentiële
hechtsterkte bezitten die groter is dan de vereiste hechtsterkte.
C. Aanvullende eisen voor vloertype GDZ(+V)
Voor aanvullende eisen voor zwevende dekvloeren wordt verwezen naar NEN 2742, als
mede bijlage D van deze Aanbeveling.
Toelichting
De maatregelen voor het realiseren van een hechtende gietvloer kunnen bestaan
uit het vooraf opruwen van een betonnen draagvloer en/of het aanbrengen van
een hechtlaag.
Toelichting 2
Aanbevolen wordt ten minste acht weken te wachten na het storten van een
betonnen draagvloer, voordat een gietvloer direct op de draagvloer wordt gegoten.
Toelichting 1
Een hoog vochtgehalte van de draagvloer kan nadelige gevolgen hebben voor de
eigenschappen van de calciumsulfaatgebonden gietvloer en de droogtijd.
CURAanbeveling 107
18
9.2 Omgeving
9.2.1 Temperatuur en vocht
De temperatuur in de ruimte waar de vloer wordt aangebracht, moet tijdens het aan
brengen en aansluitend gedurende ten minste drie etmalen vorstvrij zijn en mag ten
hoogste 30 °C bedragen. De temperatuur van de ondergrond moet gedurende genoem
de periode eveneens binnen het genoemde temperatuurgebied liggen.
De specietemperatuur mag als gevolg van de omgevingscondities of de temperatuur
van de ondergrond niet beneden de 5 °C dalen.
Tijdens het aanbrengen van de gietvloer en aansluitend gedurende ten minste twee
etmalen mag de relatieve luchtvochtigheid in de ruimte waarin de vloer is aangebracht
niet dalen onder de 50 %.
9.2.2 Tocht
De ruimte waarin de gietvloer wordt aangebracht, moet tijdens het aanbrengen en aan
sluitend gedurende ten minste drie etmalen zodanig worden afgeschermd dat lucht
verplaatsingen in de ruimte worden voorkomen die leiden tot beschadiging, vervuiling,
te snelle uitdroging of golving van het vloeroppervlak.
9.2.3 Regen en/of lekwater
De ruimte waarin de gietvloer wordt aangebracht, moet vanaf het aanbrengen van de
gietvloer beschermd zijn tegen het direct dan wel indirect toetreden van regen en/of
lekwater. Tijdens het aanbrengen van de gietvloer mogen op de ondergrond geen plas
sen aanwezig zijn of ontstaan.
9.2.4 Warmtestralingsbronnen
De gietvloer mag tijdens het aanbrengen en aansluitend gedurende ten minste drie
etmalen, niet worden blootgesteld aan een sterke plaatselijke oppervlakteopwarming of
versnelde vochtverdamping door bijvoorbeeld vloerverwarming, directe zoninstraling
en/of andere warmtestralingsbronnen.
10 Vervaardiging specie
10.1 Weeg en meetwerktuigen
De toegepaste weeg en meetwerktuigen moeten zijn toegelaten door het Nederlands
Meetinstituut B.V., dan wel door een in het land van productie aangewezen instituut
voor het kalibreren.
Alle weegwerktuigen, inclusief bijbehorende registratieapparatuur, moeten voldoen
aan de eisen van NENEN 45501, voor een klasse IIII weegwerktuig, alsmede de overi
ge eisen bij of krachtens de IJkwet gesteld.
10.2 Dosering
Bindmiddel, toeslagmateriaal, eventuele vulstoffen en eventueel (fabrieksmatig) toe te
voegen water moeten worden gedoseerd in door de producent aangegeven gewichts of
volumeverhoudingen met een onnauwkeurigheid van ten hoogste 2 % van de aange
geven hoeveelheid.
Eventuele hulpstof(fen) en/of kleurstof(fen) moeten met een onnauwkeurigheid van
ten hoogste 3 % van de aangegeven hoeveelheid worden gedoseerd, tenzij de producent
anders schriftelijk heeft vastgelegd en voorgeschreven.
Toelichting
Het voldoen aan de condities van de relatieve luchtvochtigheid zal bij een geslo
ten gebouw in het algemeen geen probleem opleveren.
CURAanbeveling 107
19
10.3 Menging
Eventuele vul en hulpstoffen moeten in een door de producent voorgeschreven volg
orde aan het mengsel of de specie worden toegediend en ingemengd.
De grondstoffen en het water moeten mechanisch zodanig worden gemengd dat een
homogeen mengsel of homogene specie wordt verkregen zonder kluiten.
10.4 Specietemperatuur
De specietemperatuur mag niet meer bedragen dan 25 oCen niet minder zijn dan 5 oC.
11 Vervaardigen gietvloer
11.1 Personeel
De gietvloer moet worden aangebracht door voldoende geschoold en deskundig perso
neel.
Ten minste één persoon moet een opleiding gevolgd hebben overeenkomstig niveau II
Dekvloerlegger met verplichte keuze "Cement en anhydrietgebonden gietdekvloeren"
of over ten minste 2 jaar relevante praktijkervaring beschikken.
11.2 Maatvoering
Bij het aanbrengen van de specie moet voortdurend worden nagegaan of dit voldoende
nauwkeurig plaatsvindt, volgens de overeengekomen detailleringwijze, in de juiste
ruimten en dat de overeengekomen gemiddelde of minimale laagdikte wordt gereali
seerd.
Controle op de juiste hoogte moet plaatsvinden door middel van waterpassen of door
middel van het vooraf aanbrengen van op de gewenste hoogte afgestelde hulpmidde
len.
11.3 Dikte
Voor de gietvloerdikte, bepaald volgens 15.6.1, moet ten minste gelden:
?
Geen kleinere dikte dan:
? 20 mm bij een dekvloer GDD;
? 25 mm bij een dekvloer GDT;
Toelichting
Met voldoende geschoold en deskundig wordt bedoeld dat de betreffende functio
naris een proeve van bekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd, of dat zijn
bekwaamheid door proefresultaten van eerder uitgevoerde gietvloeren is geble
ken. De bedoelde opleiding wordt verzorgd door het ROC MiddenNederland
unit Gildevaart te Nieuwegein.
Toelichting
De mengtijd wordt onder meer bepaald door de aanwezigheid van vloeimiddelen.
De menging moet voldoende lang zijn om het vloeimiddel te activeren.
T
oelichting
Voor zover mengverhoudingen zijn opgegeven in percentages, geldt dat de
onnauwkeurigheid betrekking heeft op de afwijking van dit percentage en niet
absoluut is.
CURAanbeveling 107
20
? De minimale en maximale laagdikte die met een bepaald product is toegestaan,
moet worden gerespecteerd.
Additioneel geldt bij aanwezigheid van leidingen dat:
? Bij een vloertype GDD en GDT geldt dat de dikte van de gietvloer boven geïso
leerde warmwaterleidingen en overige leidingen, niet zijnde vloerverwarming, ten
minste 15 mm moet bedragen. Voor een vloertype GDZ geldt een dekking van ten
minste 25 mm.
? Voor alle vloertypen geldt dat de dikte van de gietvloer boven leidingen van een
vloerverwarmingssysteem met buizen, ten minste 25 mm moet bedragen.
? Warmwaterleidingen in de vloer mogen niet leiden tot een grotere oppervlaktetem
peratuur van de gietvloer dan 40
oC.
11.4 Voegen
In de gietvloer moeten overeenkomstig hetgeen hierover is afgesproken voegen worden
aangebracht.
Dilatatievoegen moeten worden gemaakt door: het inzagen over de volle hoogte, een
dilatatieprofiel te stellen, dan wel voorafgaand of tijdens het storten een onderbreking
te maken op die plaatsen.
Inzagen moet plaatsvinden, zodra de gietvloer beloopbaar is.
In de draagvloer aanwezige dilatatievoegen moeten bij een gietvloer direct op de draag
vloer of op een scheidingslaag altijd worden doorgezet in de gietvloer. Bij een zweven
de gietvloer moet de noodzaak van het doorzetten worden nagegaan.
Leidingen die een dilatatievoeg kruisen moeten zijn voorzien van mantelbuizen met
een lengte van ten minste 0,2 m.
11.5 Kantstroken
Bij een zwevende gietvloer en een gietvloer op een scheidingslaag moeten langs alle
omringende en ingesloten opgaande bouwdelen kantstroken worden toegepast. Bij een
niet hechtende gietvloer op een dragende ondergrond moet het al dan niet toepassen
van een kantstrook worden overeengekomen.
Voor de benodigde dikte en eisen aan de kantstrook wordt verwezen naar NEN 2742.
Kantstroken moeten worden aangebracht tot boven het eindpeil van de uiteindelijke
vloerafwerking.
11.6 Verwerkingstijd
De specie moet worden verwerkt binnen de door de leverancier/producent opgegeven
open tijd/verwerkbaarheidsduur waarbij de verwerkingstijd na aanleveren van de spe
Toelichting
Kantstroken maken een vrije vervorming ten opzichte van omringende bouwde
len mogelijk. Bij krimp van een dragende ondergrond zal de gietvloer daardoor
niet op drukspanning worden belast.
Toelichting
Het opnemen van nietgeïsoleerde warmwaterleidingen in de vloer vergroot de
kans op gebreken in de gietvloer en moet daarom worden voorkomen. Hoge lei
dingtemperaturen kunnen aanleiding geven tot schade aan de gietvloer of vloer
afwerking.
De dekking bij vloerverwarming is mede uit oogpunt van comfortoverwegingen.
CURAanbeveling 107
21
cie op het werk evenwel niet minder mag zijn dan de tijd die nodig is de specie te ver
werken bij een pompcapaciteit van 8 m 3per uur, vermeerderd met 15 minuten.
Om de verwerkbaarheid op peil te houden mag alleen mengenergie worden toege
voegd. Toevoegen van water of andere stoffen om de vloeimaat te vergroten is niet toe
gestaan.
11.7 Gietproces
Zonodig moet de vloer in vakken worden verdeeld om de specie binnen de beschikba
reverwerkingstijd te kunnen verwerken.
Ter plaatse van beëindigingen van deze vakken, een dagproductie of langdurige onder
brekingen in het productieproces moet een (tijdelijke) bekisting worden aangebracht
om wegvloeien van specie uit het reeds gegoten vak te voorkomen.
De per arbeidsgang opgebrachte laagdikte mag niet meer bedragen dan een eventueel
door de leverancier opgegeven laagdikte die ten hoogste in één arbeidsgang mag wor
den aangebracht.
11.8 Nabewerkingen
Onmiddellijk na het gieten van de specie, maar uiterlijk voor het eventueel ontstaan
van waterafscheiding, moet het oppervlak worden nabewerkt om de gewenste vlakheid
te verkrijgen en luchtinsluitingen te voorkomen.
Indien dit is overeengekomen, moet een eventueel gevormd calciumcarbonaathuidje
worden verwijderd op het overeengekomen tijdstip.
Het bereiken van een bepaalde huidtreksterkte kan een nadere bewerking noodzakelijk
maken, bijvoorbeeld schuren van het oppervlak. Indien een huidtreksterkte is overeen
gekomen, zullen de eventuele bewerkingen om de huidtreksterkte te halen door of
namens het vloerenbedrijf moeten worden uitgevoerd.
Aan de ruwheid van het oppervlak van de gietvloer worden in deze Aanbeveling geen
eisen gesteld. Wanneer het vloeroppervlak een bepaalde mate van ruwheid moet heb
ben, moeten de opdrachtgever en het vloerenbedrijf vooraf de ruwheid van het vloer
oppervlak overeenkomen door een textuurdiepte op te geven en/of de mate van ruw
heid vast te leggen aan de hand van een referentiemonster.
11.9 Vrijgeven
Na beëindiging van het gietproces moeten maatregelen worden genomen om vroegtij
dige ingebruikname van de gietvloer te voorkomen. Het vloerenbedrijf moet de giet
vloer vrijgeven voor gebruik of verder bouwverkeer.
Toelichting
Als richtlijn kan worden aangehouden dat de eerste 48 uur geen enkele belasting
door verkeer mag plaatsvinden. Bij gunstige omstandigheden is na 48 uur licht
voetgangersverkeer mogelijk. Vanaf 7 dagen kan licht bouwverkeer worden toege
staan. Na droging tot het evenwichtsvochtgehalte is de vloer volledig belastbaar.
Toelichting
I
nhet geval dat de beschikbare verwerkingstijd van een reeds afgeleverde specie
dreigt te worden overschreden, is contact met de leverancier/producent wenselijk
om vast te stellen hoe moet worden gehandeld.
CURAanbeveling 107
22
11.10 Vochtbelasting en afwerking
Indien de calciumsulfaatgebonden gietvloer wordt aangebracht in ruimten waarin, van
wege het gebruik of de situering, herhaalde vochtbelasting is te verwachten, moeten
maatregelen worden genomen om vochttoevoer naar de gietvloer te voorkomen.
Een vloerafwerking mag pas worden aangebracht als de gietvloer een vochtpercentage
heeft bereikt dat door de leverancier van de vloerafwerking is aangegeven.
12 Geschiktheidsonderzoek
Een geschiktheidsonderzoek moet worden uitgevoerd indien wordt afgeweken van de
eisen in deze Aanbeveling en/of er onvoldoende ervaring is met één of meer grond
stoffen waaruit de specie wordt samengesteld. Bij het geschiktheidsonderzoek moet
tevens worden nagegaan of aanvullende eisen moeten worden gesteld met betrekking
tot het bindmiddel of de daarmee vervaardigde specie, mortel en/of gietvloer.
De aard en omvang van een geschiktheidsonderzoek moeten zodanig zijn dat kan wor
den vastgesteld dat wordt voldaan aan de overige eisen in, of overeengekomen eisen op
basis van deze Aanbeveling.
13 Informatieoverdracht
Op de verpakking, de afleverbon of een ander schriftelijk document moeten ten min
ste worden vermeld de items als genoemd in 8 van NENEN 13813:2002.
De producent/leverancier moet verder over informatiebladen beschikken waarin is
opgenomen:
? de open tijd van het mengsel of de specie en de wijze waarop hieruit de verwer
kingstijd kan worden bepaald;
?
karakteristieke eigenschappen, waaronder het drogingsgedrag van de mortel;
? randvoorwaarden voor transport, levering, opslag en verwerking van het mengsel of
de specie.
14 Onvolkomenheden en herstel
1
4.1 Scheuren
Indien:
? de gietvloer hechtend of op een scheidingslaag is aangebracht;
? op de gietvloer een vloerafwerking wordt aangebracht,
zijn scheuren tot een wijdte van 0,3 mm geen reden tot afkeur, tenzij hierover
andere afspraken zijn gemaakt.
Toelichting
In dit hoofdstuk van NENEN 13813 worden genoemd:
?de aanduiding, type codering;
?de product of de handelsnaam;
?de hoeveelheid (in volumehoeveelheid);
? de productiedatum en houdbaarheid;
? het productienummer of de batch;
Toelichting
In badkamers waarin sprake is van een douchebak of een bad, kan een calcium
s
ulfaatgebonden gietvloer worden toegepast mits voldoende aandacht wordt
besteed aan het op een juiste wijze aanbrengen van het tegelwerk.
CURAanbeveling 107
23
In alle overige gevallen zal een onafhankelijk deskundige een gemotiveerd oordeel
moeten geven over de mate waarin eventueel opgetreden scheuren toelaatbaar zijn.
14.2 Kleurverschil
Kleurverschillen in het vloeroppervlak zijn mogelijk. Aan kleurverschil wordt in deze
Aanbeveling geen eis gesteld.
14.3 Luchtbellen, kratertjes
Luchtbellen en/of kratertjes kunnen bijvoorbeeld ontstaan door overmatige zuiging
van de ondergrond of het ontwijken van lucht rondom leidingen. Daar waar deze onvol
komenheden een probleem voor de uiteindelijke vloerafwerking vormen, kunnen ze
door schuren worden verwijderd of worden gevuld met een reparatiemateriaal.
14.4 Egalisatie, reparatie en verlijmen
Het gebruik van cementgebonden egalisaties, reparatiematerialen en lijmen is af te
raden, gipsgebonden materialen genieten de voorkeur.
15 Keuring en controle
15.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de in deze Aanbeveling gestelde eisen getoetst
en gecontroleerd moeten worden. Daarbij wordt in voorkomende gevallen onderscheid
gemaakt in productiecontrole en uitvoeringscontrole. Productiecontrole vindt plaats
door de specieleverancier, c.q. specieproducent op basis van op de productielocatie
genomen monsters. Bij uitvoeringscontrole is sprake van een keuring op het werk door
het vloerenbedrijf.
Als wordt geleverd onder een productiecertificaat, afgegeven door een certificatie
instelling die is erkend door de Raad voor Accreditatie, mag worden aangenomen dat
aan deze Aanbeveling wordt voldaan voor de onderdelen die op het certificaat nadruk
kelijk staan vermeld.
Als het vloersysteem, waarvan de gietvloer onderdeel is, voorzien is van een attest, de
specie wordt geleverd onder een productcertificaat en de vervaardiging van de gietvloer
geschiedt onder een procescertificaat, waarbij deze Aanbeveling een onderdeel vormt
van de beoordeling, mag worden aangenomen dat aan de eisen in deze Aanbeveling
wordt voldaan indien dit op het certificaat staat vermeld. Voorwaarde is dat het attest
en de certificaten zijn afgegeven door een daartoe bevoegde certificerende instelling,
erkend door de Raad voor Accreditatie.
Bij proeven waar geen aantallen of tijdstippen zijn opgegeven, moet tussen partijen
overeenstemming worden bereikt over de ouderdom waarop de beproeving plaatsvindt
en het aantal proeven dat wordt uitgevoerd.
Wijzigingen in bindmiddel, mengsel of speciesamenstelling maken nieuwe proeven
noodzakelijk.
Toelichting
Het in deze Aanbeveling opgenomen aantal beproevingen en keuringseisen is
afgestemd op partijkeuring. Indien gietvloeren worden aangebracht door een
vloerenbedrijf dat beschikt over een procescertificaat. is de frequentie waarmee
deze keuringen plaatsvinden in het algemeen afgestemd op procescontrole.
Toelichting
Variaties in kleur kunnen het gevolg zijn van kleurverschillen in de toegepaste
materialen en doen geen afbreuk aan de technische prestatie van de gietvloer.
15.2 Monstername
Monsters van mengsels moeten worden genomen volgens NENEN 138921. De mon
stername moet zodanig worden uitgevoerd dat een representatief monster wordt ver
kregen van één partij of charge.
15.3 Materialen
15.3.1 Bindmiddel
De vereiste keuringen van het bindmiddel moeten door of namens de producent/leve
rancier van het bindmiddel worden uitgevoerd conform de in NENEN 134541 voorge
schreven keuringsmethodieken als opgenomen in NENEN 134542.
15.3.2 Toeslagmateriaal
Toeslagmateriaal moet worden beoordeeld conform NENEN 13139, NEN 3833 en in
verband met vlekvorming op basis van NENEN 17441.
Aantal bepalingen
?
Productiecontrole
De geschiktheid van het gebruikte toeslagmateriaal moet zo vaak worden aange
toond dat steeds een goed inzicht bestaat met betrekking tot de geschiktheid, of in
geval van twijfel.
? Uitvoeringscontrole
In geval van twijfel over de korrelafmeting, moet contact worden opgenomen met
de leverancier.
Keuringscriterium
Het toeslagmateriaal moet voldoen aan de in 7.3 gestelde eisen.
15.3.3 Aanmaakwater
Aanmaakwater moet worden beoordeeld overeenkomstig NENEN 1008, tenzij lei
dingwater wordt gebruikt. Bij leidingwater is geen keuring noodzakelijk.
Aantal bepalingen
?Productiecontrole
Het aanmaakwater moet bij fabrieksmatige specieproductie zo vaak worden
gecontroleerd, dat steeds een goed inzicht bestaat in de geschiktheid ervan.
? Uitvoeringscontrole
Uitvoeringscontrole is niet van toepassing (bij aanmaken specie op bouwplaats is
enkel leidingwater toegestaan).
Keuringscriterium
Het aanmaakwater moet voldoen aan de in 7.5 gestelde eisen.
15.4 Specie
De vereiste productiecontrole moet door of namens de specieproducent/leverancier
worden uitgevoerd.
1
5.4.1 Vervaardiging en monsterneming
Het onderzoek moet worden uitgevoerd aan specie die volgens de eisen van deze
Aanbeveling is vervaardigd. De gebruikte materialen, de wijze van vervaardigen en de
gebruikte apparatuur en gereedschappen moeten bij de resultaten van het onderzoek
worden aangegeven. De monstername moet zodanig worden uitgevoerd dat een repre
sentatief monster wordt verkregen. Een monster moet betrekking hebben op één par
tij of charge, tenzij anders is aangegeven.
15.4.2 Vloeimaat
De vloeimaat moet worden bepaald overeenkomstig NENEN 134542 met uitzondering
CURAanbeveling 107
24
CURAanbeveling 107
25
van het verdichten en/of schokken dat achterwege moet blijven. De proef moet direct
nahet toevoegen van het aanmaakwater en mengen worden uitgevoerd door gebruik te
maken van een droge, schone, gladde, niet vochtabsorberende plaat. De plaat moet wor
den geplaatst op een stabiele, trillingsvrije, horizontale ondergrond. In het midden van
de plaat wordt een speciebeker conform NENEN 4592 (Haegermankegel) geplaatst en
geheel met specie gevuld, waarna de beker in één beweging rustig loodrecht omhoog
wordt getrokken.
Nadat de specie is uitgevloeid moet de diameter van de speciekoek in twee haaks op
elkaar staande richtingen worden gemeten. Het gemiddelde van beide metingen, tot op5mm nauwkeurig, is de vloeimaat.
Aantal bepalingen
?
Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel of speciesamenstelling moeten
zoveel bepalingen worden uitgevoerd dat steeds een goed inzicht bestaat in de
vloeimaat van de specie, echter ten minste één keer per dag.
?
Uitvoeringscontrole
Van elke truckmixervulling, of gedurende het gieten ten minste éénmaal per uur,
moet de vloeimaat van de specie worden bepaald.
Keuringscriterium
De vloeimaat van de specie moet voldoen aan de in 8.2.1 gestelde eis.
15.4.3 Speciestabiliteit
In een taps toelopende maatbeker van 600 ml conform ISO 7056 wordt 500 ml vers
aangemaakte en gedurende een 1/2uur regelmatig (éénmaal per 10 minuten) doorge
mengde specie gebracht. Bij de voorgeschreven maatbeker en hoeveelheid specie
bedraagt de speciekolom (93 ± 5) mm. De maatbeker wordt op een stevige ondergrond
geplaatst. Gedurende 2 uur moet de speciekolom enkele malen worden gecontroleerd
op sedimentatie, schuim en/of laagvorming en/of waterafscheiding aan het oppervlak.
Geconstateerde lagen moeten worden geregistreerd.
Na twee uur (± 5 minuten) wordt het ontstane "bleedingwater" voorzichtig afgegoten
en:
Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel of speciesamenstelling moeten
zoveel bepalingen worden uitgevoerd dat steeds een goed inzicht bestaat in de sta
biliteit van de aangemaakte specie, maar ten minste één keer per week.
? Uitvoeringscontrole
Bij twijfel aan de stabiliteit van de geleverde respectievelijk vervaardigde specie
moet de stabiliteit van de betreffende specie worden gemeten.
Keuringscriterium
De stabiliteit van de specie moet voldoen aan de in 8.2.2 gestelde eis.
15.4.4 Open tijd/verwerkbaarheidsduur
Van de vervaardigde specie moet, bij het voortdurend in beweging houden van de spe
cie, de tijd worden bepaald dat de vloeimaat met 20 % is gedaald ten opzichte van de
vloeimaat direct na aanmaken van de specie.
Indien de vloeimaat binnen deze tijd daalt tot onder de 190 mm moet de tijd worden
bepaald tussen het aanmaken van de specie en het bereiken van een vloeimaat van 190
mm.
De open tijd is de tijd tussen het aanmaken van de specie en een terugloop van 20 %
of de tijd waarin een vloeimaat van 190 mm wordt bereikt indien dit korter is.
CURAanbeveling 107
26
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel of speciesamenstelling moet de
open tijd zo vaak worden bepaald, dat steeds een goed inzicht bestaat in de open
tijd van de specie bij een specietemperatuur van 5 tot 25 °C, echter ten minste één
keer per jaar.
?
Uitvoeringscontrole
Een uitvoeringscontrole is niet voorgeschreven. Wel moet steeds een goed inzicht
bestaan of de specie nog verwerkt kan en mag worden.
Keuringscriterium
Aan de open tijd/verwerkbaarheidsduur wordt geen eis gesteld, anders dan dat deze
moet worden bepaald en moet leiden tot een voldoende lange verwerkingstijd.
15.4.5 Specietemperatuur
De producent moet aantonen dat de af te leveren specie, rekening houdend met de
transportomstandigheden en zonder koelen of verwarmen, direct voorafgaand aan de
verwerking kan voldoen aan een temperatuur van ten minste 5
oCen ten hoogste 25 oC.
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Voorafgaand aan het vertrek van de truckmixer moet de temperatuur van een spe
ciemonster uit de truckmixer worden gemeten met een geëigende en gekalibreer
de thermometer, tot op 0,5
oC nauwkeurig.
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel of speciesamenstelling moeten per
productiedag zo veel bepalingen worden uitgevoerd, dat steeds een goed inzicht
bestaat in de temperatuur, echter ten minste één keer per dag en bij verwarmde
specie ten minste één keer per truckmixer (vracht).
?Uitvoeringscontrole
Het aantal metingen moet zodanig zijn dat steeds een goed inzicht bestaat in de
temperatuur van de te verwerken specie.
Keuringscriterium
De specietemperatuur mag op moment van verwerken niet hoger of lager zijn dan de
in 10.4 gestelde eisen.
15.4.6 pHwaarde
De pHwaarde hoeft niet te worden bepaald bij gebruik van de bindmiddelen als
genoemd in 7.1.
15.5 Mortelprisma's
15.5.1 Druksterkte
De druksterkte van mortelbalkjes moet worden bepaald volgens NENEN 138922 en
beoordeeld volgens het criterium in NENEN 13813.
15.5.2 Buigtreksterkte
De buigtreksterkte van mortelbalkjes moet worden bepaald volgens NENEN 138922
en beoordeeld volgens de methode en het criterium in NENEN 13813.
15.5.3
Overige eigenschappen volgens NENEN 13813
Voor zover andere eisen uit NENEN 13813 zijn overeengekomen, moeten deze worden
bepaald en beoordeeld volgens de daarbijbehorende methode.
15.5.4 Droging
De drogingssnelheid moet worden bepaald aan de hand van een gegoten proefstuk met
een afmeting van circa 300 mm bij 200 mm en een dikte van ten minste 40 mm, waar
CURAanbeveling 107
27
van het eventueel aanwezige calciumcarbonaathuidje is verwijderd. Het proefstuk
moet worden gegoten in een niet vochtabsorberende (kunststof) mal.
Het proefstuk moet eenzijdig worden gedroogd in een windluwe ruimte bij (20 ± 2) °C
en een relatieve luchtvochtigheid van (65 ± 5) %, waarbij per dag (24 uur) de massa van
het proefstuk wordt gemeten tot op 1 gram nauwkeurig. Dit moet worden doorgezet tot
dat het proefstuk een constante massa heeft bereikt. Een constante massa (even
wichtsvochtgehalte) is bereikt indien het massaverschil tussen twee metingen met ten
minste 24 uur tussenpauze ten hoogste 0,1 % bedraagt ten opzichte van de monster
massa.
Het drogingsgedrag moet in een drogingscurve grafisch worden vastgelegd en het aan
tal dagen waarna het evenwichtsvochtgehalte is bereikt moet worden geregistreerd.
Direct aansluitend moet het restvochtgehalte in evenwichtsituatie worden bepaald door
het proefstuk te drogen bij (40 ± 2) °C, te wegen en het massaverlies te delen op de
droge massa van het proefstuk.
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en (wijziging van) mengsel of speciesamenstel
ling moet het drogingsgedrag en het restvochtgehalte ten minste eenmaal worden
bepaald.
? Uitvoeringscontrole
Een uitvoeringscontrole is niet voorgeschreven.
Keuringscriterium
Het drogingsgedrag moet voldoen aan de in 8.1.5 gestelde eis.
15.5.5 Uitzetting en krimp
Voor het bepalen van de uitzetting of krimp is geen methode omschreven. De produ
cent mag een eigen methode hanteren om aan te tonen dat voldaan kan worden aan de
in 8.1.6 gestelde eis.
15.6 Gereedgekomen vloer
15.6.1 Gietvloerdikte
Indien een gemiddelde laagdikte is overeengekomen, mag controle hiervan plaatsvin
den op basis van de verwerkte hoeveelheid specie.
Indien een minimum waarde is overeengekomen, moet deze in geval van twijfel wor
den gecontroleerd door opmeten in het werk. Opmeten moet plaatsvinden tot op 1 mm
nauwkeurig.
Aantal bepalingen
Alleen in geval van twijfel en indien een minimum laagdikte is overeengekomen moet
Toelichting
De dikte kan bijvoorbeeld worden bepaald door het boren van kernen of het ver
wijderen van een stuk gietvloer.
Toelichting
Voor het bepalen van de uitzetting en krimp is geen standaard methode beschik
baar. De meetwaarden worden beïnvloed door onder meer de proefstukafmetin
gen. Vandaar dat in deze Aanbeveling nog geen standaardmethode is voorge
schreven. Geadviseerd wordt om bij de leverancier informatie op te vragen over
het zwel en krimpgedrag van de mortel en de wijze waarop deze is bepaald.
CURAanbeveling 107
28
de gietvloerdikte op ten minste drie plaatsen verspreid over het oppervlak worden
bepaald.
Keuringscriterium
Voor zover een gemiddelde dikte is overeengekomen mag de berekende of bepaalde
gemiddelde dikte ten hoogste 5 % afwijken van de overeengekomen waarde.
Voor zover een minimum dikte is overeengekomen moet elke individuele meetwaarde
ten minste voldoen aan deze minimum dikte.
15.6.2 Druksterkte
Voor de monstername en de monsters geldt:
? De boorkernen uit het werk moeten een zodanige doorsnede hebben dat hieruit
de benodigde proefstukken gezaagd kunnen worden.
? De bovenzijde moet worden gevlakt, waarna het proefstuk op een dikte van bij
voorkeur 40 mm wordt afgezaagd. Het zaagvlak moet vervolgens planparallel aan
de bovenzijde worden geslepen.
? Uit de aldus verkregen schijf moet een kubus met ribben van bij voorkeur 40 mm
worden gezaagd.
? Vóór beproeven moeten de proefstukken worden gedroogd tot constante massa bij
een temperatuur van ten hoogste 40 °c.
Als alternatief op bovengenoemde methode mag de druksterkte bij gietvloerdikten van
60 mm of meer ook worden bepaald op geboorde cilindervormige proefstukken waar
van de diameter ten minste 60 mm bedraagt. De gemeten druksterkte moet worden
omgerekend naar een kubusdruksterkte. In verband met het omrekenen is het aan te
bevelen de diameter van het proefstuk gelijk te houden aan de hoogte.
In geval van twijfel of wordt voldaan aan de gestelde eis, is het resultaat bepaald op
kubussen maatgevend.
De bepaling van de druksterkte moet worden uitgevoerd volgens NENEN 138922. De
gietvloer, waaruit de proefstukken zijn genomen, moet op de dag van beproeven ten
minste 14 dagen oud zijn.
In het verslag van het onderzoek moet de toegepaste dikte of riblengte worden aange
geven, dan wel de diameter en hoogte van de beproefde cilinder.
Aantal bepalingen
De druksterkte van de gereedgekomen vloer hoeft alleen in geval van twijfel te worden
gecontroleerd op basis van ten minste drie proefstukken.
Keuringscriterium
Degemiddelde druksterkte en de individuele meetwaarden moeten voldoen aan de in
tabel 1 opgenomen waarden behorende bij de overeengekomen druksterkte.
15.6.3 Buigtreksterkte
De buigtreksterkte moet worden bepaald volgens NEN 2742.
Aantal bepalingen
De buigtreksterkte van de gereedgekomen vloer hoeft alleen in geval van twijfel te wor
den gecontroleerd op basis van ten minste drie proefstukken.
Toelichting
Bij dunne gietvloeren zal het bepalen van de druksterkte praktische problemen
opleveren omdat het uitzagen van een kubus met de voorgeschreven afmeting
niet mogelijk is. Zogenoemde samengestelde proefstukken, waarbij delen op
elkaar worden gelijmd om te kunnen voldoen aan de laagdikte eis geven in het
algemeen niet representatieve waarden.
CURAanbeveling 107
29
Keuringscriterium
De gemiddelde buigtreksterkte en de individuele meetwaarden moeten voldoen aan de
in tabel 2 opgenomen waarden behorende bij de overeengekomen buigtreksterkte.
1
5.6.4 Indrukweerstand vallende last
De indrukweerstand tegen een vallende last moet worden bepaald volgens de methode
opgenomen in bijlage B.
Het aantal bepalingen en het keuringscriterium zijn eveneens in deze bijlage vermeld.
15.6.5 Huidtreksterkte (potentiële huidtreksterkte)
De huidtreksterkte moet worden bepaald overeenkomstig CURAanbeveling 20.
Vooraf aan het meten van de huidtreksterkte moet een eventueel aanwezig calcium
carbonaathuidje worden verwijderd. De dolly moet met een pasteuze lijm met een
penetratiediepte kleiner dan 0,05 mm, op een schoon en droog oppervlak worden ver
lijmd.
In afwijking van CURAanbeveling 20 moet de plaats waar de meting wordt uitgevoerd,
vooraf worden gemarkeerd door droog inboren van het oppervlak met een holle boor
met een inwendige middellijn van (50 ± 0,5) mm. De diepte van de ingeboorde mar
kering moet ten minste gelijk zijn aan de grootste korrelafmeting van het gebruikte toe
slagmateriaal.
Het vochtgehalte van de calciumsulfaatgebonden gietvloer beïnvloedt de meetwaarde,
zodat hiermee rekening gehouden moet worden bij de interpretatie van de resultaten.
Referentie is een materiaal met een vochtpercentage van ten hoogste 0,5 % (
m/m ).
De potentiële huidtreksterkte van de ondergrond kan op vergelijkbare wijze worden
bepaald.
Aantal bepalingen
Als een huidtreksterkte is overeengekomen, moet alleen in geval van twijfel de huid
treksterkte
Reacties