CUR-Aanbeveling 108:2013
Ontwerp en uitvoering van
mortelvoegen in prefab
betonconstructies
Design and construction of mortar joints
and grouted joints for precast
concrete structures
SBRCURNET
SBRCURnet is een onafhankelijk kennisnetwerk
voor de gehele bouwsector. Wij zorgen er voor dat
professionals in de Burgerlijke en Utiliteitsbouw en
in de Grond-Weg- en Waterbouw hun werk beter
kunnen doen.
Wij brengen partijen uit de bouwsector met elkaar in
contact voor het ontwikkelen van nieuwe vakkennis
over actuele vraagstukken. Ook voorzien we de
sector van betrouwbare, bruikbare vakkennis. Dat
doen we door kennis uit te geven in een breed
scala aan producten en diensten. Bovendien helpen
we bij het implementeren van kennis.
CUR-Aanbevelingen
Een CUR-Aanbeveling geeft richtlijnen voor de
toepassing van nieuwe materialen, methoden en
technieken. Het gaat om praktische regels, die samen
met potentiële gebruikers zijn opgesteld. Door hun
praktische opzet worden CUR-Aanbevelingen breed
geaccepteerd in de bouwpraktijk en bevorderen zij
innovaties. Als voorschriften kunnen zij dienen als
basis van certificeringsregelingen.
ARTIKELNUMMER AA108:2013
2
Voorwoord bij de derde, herziene uitgave
In CUR-Aanbevelingen wordt veelvuldig verwezen naar normen en vaak worden voor specifieke onder-
werpen aanvullende eisen gesteld. Bij CUR-Aanbevelingen op betongebied w\
aren dat vooral de normen
voor toeslagmaterialen (NEN 5905), betontechnologie (NEN 5950), de b\
erekening van betonconstruc-
ties (NEN 6720) en de uitvoering van betonconstructies (NEN 6722).
Met de invoering van Europese normen in Nederland (NEN-EN) worden de oorspronkelijke Nederlandse
normen (NEN) ingetrokken. Dit houdt in dat CUR-Aanbevelingen aan de nieuwe normen moeten wo\
rden
aangepast.
Dat geldt ook voor CUR-Aanbeveling 108:2008 (tweede, herziene uitgave) 'Ontwerp en uitvoering van
mortelvoegen in prefab betonconstructies'. CUR-Aanbeveling 108:2013 is aangepast aan de\
vigerende
normen.
CUR-voorschriftencommissie 91 'Revisie CUR-Aanbevelingen' heeft het proces begeleid om tot deze
herziene uitgave van CUR-Aanbeveling 108 te komen. VC 91 was als volgt samengesteld: prof.ir. C. van
Weeren (voorzitter, AVC 'Beton'), dr.ir. H.A.W. Cornelissen (voorzitter NEN/CUR commissie 353 039/VC
12 'Beton'), ir. F.B.J. Gijsbers (voorzitter NEN/CUR-commissie 351 001 09/VC20 'TGB Betonconstruc-
ties', ir. C.A. van der Steen (voorzitter NEN/CUR-commissie 351 085/VC 18 'Uitvoering van betoncon-
structies'), dr.ir. G. van der Wegen (rapporteur), ir. S.N.M. Wijte (rapporteur) en drs. E. Vega (coördina-
tor).
NEN/CUR-commissies 351 085/VC18 'Uitvoering van betonconstructies'\
, 353 001 09/VC 20 'TGB
Betonconstructies' en 353 055/VC33 'Vooraf vervaardigde betonproducten' stemmen in met de inhoud
van CUR-Aanbeveling 108:2013.
Met de publicatie van deze derde, herziene versie, is de tweede versie (2008) vervallen.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
3
Voorwoord bij tweede, herziene uitgave
Mortelvoegen worden al zolang toegepast als er sprake is van geprefabriceerd beton. Voor de bereke-
ning van mortelvoegen zijn in artikel 9.17.3 van NEN 6720:1995 (VBC 1995) bepalingen opgenomen.
In deze bepalingen is de sterkte van de mortelvoegen afhankelijk gesteld van de wijze van aanbrengen
van de mortelvoeg. Daarbij wordt voor elementen die worden geplaatst in een speciebed ('stelmortel-
voegen') gerekend met een reductie van de sterkte van de mortelvoeg tot 30 % (k
1=0,3). Dit resulteert
in een lage waarde voor de druksterkte van de voeg, die ook al lang ter discussie staat.\
Zeker met de
huidige voegmortels met sterk verbeterde thixotrope eigenschappen is de factor k
1=0,3 zeer laag.
CUR-onderzoekcommissie C 144 'Mortelvoegen' heeft onderzoek verricht naar de kwaliteit van stelmor-
telvoegen in geprefabriceerde betonconstructies. Dit onderzoek heeft geleid tot een aanpassing van
artikel 9.17.3 in wijzigingsblad A4:2007 van de VBC 1995 (NEN 6720) en h\
et uitbrengen in november
2007 van CUR-Aanbeveling 108 'Uitvoering van mortelvoegen in prefab betonconstructies'.
De aanpassing in de VBC 1995 heeft voornamelijk betrekking op de grootte van de factor k
1 waarmee
de invloed van de vullingsgraad in de voeg in rekening wordt gebracht. Om deze factor te kunnen ver-
groten was het noodzakelijk de uitvoeringsmethode van het aanbrengen van een voeg voor te schrijven.
Dit is gedaan in CUR-Aanbeveling 108. Volgens wijzigingsblad NEN 6720/A4 mag bij plaatsing van het
element in een speciebed, bij een uitvoeringsmethode volgens deze CUR-Aa\
nbeveling, de sterkte van de
mortelvoeg worden gereduceerd tot 70 % (k
1=0,7).
In de loop van het project zijn de werkzaamheden van de commissie uitgebreid met onderzoek naar de
uitvoeringsmethoden voor het vullen van voegen, hetgeen resulteerde in deze herziene uitgave van CUR-
Aanbeveling 108. Deze bevat eisen voor de uitvoering van mortelvoegen in vooraf vervaardigde beton-
constructies door middel van het plaatsen van het element in een specieb\
ed, het onderpompen, on-
dersabelen en ondergieten van een element, alsmede het injecteren van de mortelvoeg.
De waarden van k
1 voor ondergieten en ondersabelen zijn in de VBC 1995 geregeld. In bijlage A bij deze
CUR-Aanbeveling zijn voor het onderpompen en injecteren waarden voor de factor k
1 gegeven.
Deze CUR-Aanbeveling is opgesteld door CUR-onderzoekcommissie C 144 'Mortelvoegen'. Op het mo-
ment van verschijnen van deze Aanbeveling was de commissie als volgt sam\
engesteld: J.H.M. Oude
Kempers (voorzitter), ir. S.N.M. Wijte (secretaris/rapporteur), J. Dekker, ir. R.N.J. Huijben, ing.
A.J.Q.P.M. Leijten, ing. R. Sagel, R. Timmerbeil, ir. J. Jongbloed (corresponderend lid), ir. J.M.H.J. Smit
(coördinator).
Deze CUR-Aanbeveling is goedgekeurd door de Algemene Voorschriftencommissie Beton en wordt on-
dersteund door CUR-voorschriftencommissie 18 'Uitvoering' en CUR-v\
oorschriftencommissie 20 'TGB-
Betonconstructies'. De Aanbeveling is consistent bevonden met NEN 672\
0 (VBC 1995).
Met het uitkomen van deze tweede, herziene uitgave komt de eerste uitgave van CUR-Aanbeveling 108
'Uitvoering van mortelvoegen in prefab betonconstructies' te vervallen. Deze versie is alleen gepubli-
ceerd op de website van CUR Bouw & Infra.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
4
Inhoud
1 Onderwerp en toepassingsgebied 5
1.1 Onderwerp 5
1.2 Toepassingsgebied 5
2 Termen en definities 5
3 Ontwerp en specificatie 5
4 Materialen en constructieonderdelen 6
4.1 Voegmortel 6
4.2 Stelblokjes 6
4.3 Bekistingen 7
5 Voorgeschreven werkwijze 7
5.1 Algemeen 7
5.1.1 Voorbereiding en werkplan 7
5.1.2 Uitvoeringsmethoden 7
5.1.3 Voegdikte 8
5.1.4 Stelblokjes 8
5.1.5 Omhullingsbuizen 9
5.2 Uitvoeringsmethoden voor horizontale voegen 9
5.2.1 Ondergieten 9
5.2.2 Ondersabelen 10
5.2.3 Onderpompen 10
5.2.4 Injecteren 11
5.2.5 Plaatsen in een speciebed 12
5.3 Uitvoeringsmethoden voor verticale voegen 14
6 Controle 15
Titels van vermelde normen en CUR-Aanbevelingen 15
Overige literatuur 15
Bijlage A Grootte van k
1 ten behoeve van toets volgens NEN-EN 1992-1-1 17
Bijlage B Controleformulier 19
Bijlage C Praktische aanwijzingen 20
SBRCURnet
5
1 Onderwerp en toepassingsgebied
1.1 Onderwerp
Deze CUR-Aanbeveling bevat regels voor het ontwerp en de uitvoering van mortelvoegen in prefab be-
tonconstructies die vervaardigd zijn door ondergieten, ondersabelen, onderpompen, injecteren en plaat-
sen in een speciebed.
1.2 Toepassingsgebied
Deze CUR-Aanbeveling is van toepassing op horizontale en verticale mortelvoegen in geprefabriceerde
betonconstructies.
2 Termen en definities
2.1 Mortelvoeg in geprefabriceerde betonconstructies
Voeg tussen twee geprefabriceerde betonnen elementen of één geprefabriceerd betonnen element en
een andere betonconstructie die gevuld wordt met cementgebonden mortel, veelal bedoeld voor het
overdragen van krachten, vaak voorzien van stekken die in het bovenliggende element worden opgeno-
men.
2.2 Mortel met thixotrope eigenschappen
Mortel waarvan door mechanische invloeden, zoals schudden, trillen of belas\
ten, de viscositeit in de
plastische fase tijdelijk wordt beïnvloed en overgaat in een pasta-achtige consistentie. Nadat het toevoe-
gen van energie is gestopt, neemt de mortel zijn oorspronkelijke consistentie weer aan.
2.3 Voegdikte
In het ontwerp aangegeven afstand tussen de twee geprefabriceerde elementen of één geprefabriceerd
element en een andere betonconstructie die door middel van een gevulde voeg met elkaar verbo\
nden
worden.
3 Ontwerp en specificatie
Tijdens het ontwerp moet een specificatie van de te gebruiken materialen\
en de toe te passen werk-
wijze voor het vervaardigen van mortelvoegen worden weergegeven in het bestek en/of op de be-
stekstekeningen. De keuze van de materialen en uitvoeringsmethoden moet \
zijn gebaseerd op de func-
tie van de voeg. Zowel horizontale als verticale voegen kunnen een constructieve functie hebben.
Daarbij is een goede vulling van de voeg van belang. Een goede vulling k\
an daarnaast ook noodzakelijk
zijn om redenen van brandoverslag of bouwtechnische detaillering.
De sterkte van een voeg moet worden getoetst met behulp van artikel 10.9.4.3(8) van NEN-EN 1992-1-
1:2011. De grootte van k
1 kan worden bepaald met deze Aanbeveling. Als bij onderpompen of plaatsing
van een element in een speciebed de uitvoeringsmethoden worden gehanteerd zoals omschreven in
deze Aanbeveling, mag worden aangenomen dat een betere vulling dan 0,8 wordt bereikt en dat voor
k
1 een waarde van 0,7 kan worden aangehouden.
De volgende ontwerpuitgangspunten moeten in bestek en tekeningen zijn va\
stgelegd:
? sterkteklasse, mortelsoort en morteltype conform CUR-Aanbeveling 24 'Krimparme cementgebon-
den mortels';
? voegdetails met afmetingen, dikte en bouwkundige afwerking;
? beschrijving van de uitvoeringsmethode volgens artikel 5.2 en/of 5.3 van deze CUR-Aanbeveling;
? minimaal benodigde vullingsgraad;
? beschrijving van de keuringswijze en eventuele beproeving.
Bij het voorschrijven van een minimaal benodigde vullingsgraad moet rekening gehouden worden met
het verschil tussen de aanwezige vullingsgraad, die vastgesteld wordt bij een steekproef, en de grootte
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
6
van de factor k 1 die in artikel 10.9.4.3(8) van NEN-EN 1992-1-1:2011 is beschreven. In tabel 1 is een
relatie gegeven tussen de betreffende waarden. In bijlage A is beschreven hoe de werkelijk behaalde
vullingsgraad kan worden vastgesteld.
Tabel 1 Relatie tussen aanwezige vullingsgraad en factor k
1
aanwezige vullingsgraad k 1 0,800,7
0,90 0,8
0,95 0,9
In het ontwerp moet bij de detaillering van omhullingsbuizen en ontluchtingsopeningen rekening worden
gehouden met een eventueel voorgeschreven uitvoeringsmethode.
Toelichting
Als injecteren of ondergieten door de omhullingsbuizen als uitvoeringsmethode is voorgeschreven
moet de positie van de omhullingsbuizen en ontluchtingsopeningen zo zijn\
gekozen dat een goede
ontluchting van de voeg tijdens de uitvoering mogelijk is.
De sterkteklasse van voegmortel in CUR-Aanbeveling 24 is gebaseerd op de druksterkte bepaald op
prisma's met afmetingen 40 x 40 x 160 mm
3 na 7 dagen verharding.
4 Materialen en constructieonderdelen
4.1 Voegmortel
De toe te passen voegmortel moet voldoen aan de eisen die in CUR-Aanbeveling 24 'Krimparme ce\
ment-
gebonden mortels' zijn gesteld aan gietmortel, troffelmortel of ondersabelingsmortel. In tabel 2 is per
uitvoeringsmethode aangegeven welke mortelsoort hiervoor bij zowel horizontale als verticale voegen
geschikt is.
Tabel 2 Relatie tussen uitvoeringsmethode en soort voegmortel
uitvoeringsmethode voegmortel
ondergieten gietmortel
ondersabelen ondersabelingsmortel
onderpompen troffelmortel
1
injecterengietmortel, maximaal type 1 mm
plaatsen in een speciebed troffelmortel 1
1
Bij onderpompen en plaatsen in een speciebed moet een troffelmortel
worden gebruikt met thixotrope eigenschappen.
Toelichting
In Cement 2004-6, p. 44, is een artikel opgenomen met een nadere toelichting over mortels met
thixotrope eigenschappen.
4.2 Stelblokjes
Voor de stelblokjes moet een materiaal worden gekozen dat een kruipgedrag vertoont dat enigszins
vergelijkbaar is met dat van beton. Materialen die hiervoor geschikt zijn, \
zijn bijvoorbeeld beton, andere
cementgebonden materialen en sommige kunststoffen. Staal is, tenzij de inleiding van de krachten via
stalen stelblokjes constructief is onderbouwd, daarom niet geschikt.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
7
mor telrug
als bekisting mor telvoeg bandvulling als bekisting (reductie van voeg opper vlak)
4.3 Bekistingen
Er zijn verschillende soorten bekistingen mogelijk:
? houten of stalen bekisting;
? mortelrug;
? bandvulling.
De bekisting moet geschikt zijn voor toepassing bij de gekozen uitvoerin\
gsmethode. Per methode zullen
de druk tegen de bekisting en de mate van benodigde dichting verschillen\
. De mortelrug moet bij voor-
keur buiten het voegoppervlak worden gelegd. Als het bekistingsmateriaal in het voegoppervlak is gele-
gen, zie figuur 1, moet de afmeting hiervan voorafgaand aan de montage b\
ekend zijn en moeten de
consequenties daarvan bij de constructieve toets van de voeg zijn bescho\
uwd.
PUR-schuim is als bekistingsmateriaal ongeschikt.
Figuur 1 Mortelrug en bandvulling als bekisting toegepast in het voegoppervlak
5 Voorgeschreven werkwijze
5.1 Algemeen
5.1.1 Voorbereiding en werkplan
Als voorbereiding van de uitvoering moet door de aannemer, gebaseerd op de beschikbare specificatie
van de voeg, een werkplan worden gemaakt. In dit werkplan moeten de volgende zaken aan de orde
komen:
? uitvoerder / montagebedrijf mortelvoegen;
? mortelsoort, morteltype en sterkteklasse volgens CUR-Aanbeveling 24;
? uit te voeren voegafmetingen (voegdetails);
? leverancier en productinformatie mortels;
? verwerkingsvoorschriften mortels;
? indicatie planning en werkvolgorde;
? gekozen uitvoeringsmethode volgens deze CUR-Aanbeveling;
? keuze stelblokken / stelwijze;
? afspraken belasting op verse voegen (sterkte bij doorstapelen);
? maatregelen in zomer en winter;
? bouwkundige afwerking (voegranden, gietgaten, etc.);
? afspraken controle voegvulling door 'lichten element';
? keuringswijze en opneming uitgevoerde voegen.
Dit werkplan moet voor de start van de werkzaamheden aan de mortelvoegen door de directie zijn
goedgekeurd.
5.1.2 Uitvoeringsmethoden
Voor het vervaardigen van mortelvoegen zijn verschillende uitvoeringsmethoden mogelijk. De volgende
uitvoeringsmethoden worden in deze Aanbeveling beschouwd:
? ondergieten;
? ondersabelen;
? onderpompen;
? injecteren;
? plaatsen in een speciebed.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
8
ondergieten door omhullingsbuis
ondersabelenkloppen
pompslang
element in mor tel
laten zakken
persen
injecteren
ondergieten vanaf zijkant
onderpompen
plaatsen in een speciebed
In bijlage C zijn voor de aansluitingen van de verschillende geprefabriceerde constructieonderdelen
praktische aanwijzingen opgenomen voor de keuze van een uitvoeringsmetho\
de voor mortelvoegen.
In figuur 2 zijn de verschillende uitvoeringsmethoden weergegeven.
Figuur 2 Verschillende uitvoeringsmethoden
In 5.2 zijn per uitvoeringsmethode aanbevelingen gegeven voor de toepasb\
aarheid, het benodigde
materiaal, de voorbereiding, de werkwijze en de nabehandeling.
5.1.3 Voegdikte
Een voeg waarvan de voegdikte in de praktijk niet meer dan 5 mm dunner is dan de voegdikte die in het
ontwerp is aangegeven, is zonder verdere maatregelen acceptabel. Als in de praktijk de voeg meer dan
5 mm dunner is, moet de keuze van de uitvoeringsmethode nogmaals met de \
toezichthoudende partij
worden afgestemd.
5.1.4 Stelblokjes
Om het te plaatsen element op hoogte te kunnen stellen moeten stelblokje\
s worden aangebracht. Het
oppervlak van de stelblokjes moet beperkt blijven tot maximaal 5 % van h\
et bruto voegoppervlak. Het
verdient aanbeveling de stelblokjes niet aan te brengen in die delen van de voeg waarin uiteindelijk een
grote belasting overgedragen moet worden.
Als het oppervlak van de stelblokjes groter is dan 5 % van het bruto voegoppervlak moet overleg met
de constructeur worden gevoerd.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
9
ondergieten door omhullingsbuis
voldoende
dichte
bekisting
bekisting metvoldoende
overhoogte
gietfront ondergieten vanaf zijkant
Toelichting
Het bruto voegoppervlak wordt bepaald door de lengte en de breedte van de voeg, dus zonder reduc-
tie van omhullingsbuizen etc.
5.1.5 Omhullingsbuizen
Omhullingsbuizen voor stekken moeten een minimale inwendige diameter bez\
itten die afgestemd is op
de diameter van de stekken:
? stekdiameter ? 25 mm: minimale inwendige diameter van 60 mm;
? stekdiameter > 25 mm en ? 40 mm: minimale inwendige diameter van 75 mm.
In alle omhullingsbuizen moet ten minste één ontluchtingsopening z\
ijn opgenomen.
5.2 Uitvoeringsmethoden voor horizontale voegen
5.2.1 Ondergieten
Toepasbaarheid
Ondergieten is toepasbaar bij voegen met een minimale voegdikte van 20 mm bij\
een verbinding tussen
twee prefab elementen en 30 mm bij een verbinding tussen een prefab element en een ter plaatse ver-
vaardigd element. Bij afmetingen waarvan de kleinste maat van het voegopperv\
lak gelijk is aan of groter
is dan 1 meter, moet eerst een proefopstelling worden gemaakt om aan te tonen dat de gewenste vul-
lingsgraad gehaald wordt. Bij ondergieten door omhullingsbuizen mag de afstand tussen de omhullings-
buizen waardoor wordt aangegoten niet groter zijn dan 2 meter.
Benodigd materieel
Gieter, trechter.
Voorbereiding
Voor het aanbrengen van de voegmortel moet het oppervlak bezemschoon worden gemaakt. Het op-
pervlak waarop de mortel wordt aangebracht moet, overeenkomstig de aanwijzingen in het verwerkings-
voorschrift van de toegepaste mortel, worden voorbevochtigd. Dit is vooral van belang bij dunne voe-
gen en/of warm weer. De bekisting moet voldoen aan de eisen in hoofdstuk 5 van NEN-EN 13670\
:2009.
Bij het ondergieten via de omhullingsbuizen moet de bekisting waterdicht zijn en zorgvuldig worden
aangebracht zodat de kans op het ontstaan van luchtbellen in het aanslui\
tvlak ten gevolge van een
slechte aansluiting van de bekisting wordt geminimaliseerd. Bij het ondergieten vanaf de zijkant moet de
bekisting een voldoende overhoogte hebben ten opzichte van de onderzijde van het bovenliggende
element. In de omhullingsbuizen boven de horizontale voeg moet een vulka\
naal zijn opgenomen.
Werkwijze
Figuur 3 Werkwijze bij ondergieten, door omhullingsbuis (links) en vanaf de zijkant (rechts)
De mortel aanmaken en gebruiken volgens de verwerkingsvoorschriften van de lev\
erancier. Er zijn twee
mogelijke werkwijzen om de voeg te vullen. Ten eerste door de voeg via de daarvoor geschikte omhul-
lingsbuis aan te gieten. Er moet continu gegoten worden zodat er een aaneengesloten gietfront in de
voeg ontstaat en de voeg constant gevuld wordt. Tijdens het vullen moet worden gecontroleerd of de
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
10
aankloppen
mortel niet op een andere wijze dan via de ontluchtingsgaten wegvloeit. Met het vullen moet worden
doorgegaan totdat de gietmortel via het hoogst gelegen ontluchtingsgat of via de vulopening wegvloei\
t.
De tweede methode is gieten via een sleuf die in de bekisting is uitgespaard. Als de mortelvoeg is op-
gesteven kunnen de omhullingsbuizen worden aangegoten. Bij deze werkwijze ontstaat een voegrand
buiten het prefab element. Als deze voegrand moet worden verwijderd moet dit vakkundig worden ge-
daan zodat het effectieve deel van de voeg niet wordt beschadigd.
Nabehandeling
Totdat de mortel een druksterkte van 14 N/mm
² heeft bereikt moet versneld uitdrogen worden voorko-
men. Hierbij moet de werkwijze zoals beschreven in 8.5 van NEN-EN 13670 worden aangehouden. Na-
behandeling kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door het aanbrengen van een curing compound. Daar-
naast moet de randafwerking worden aangebracht volgens het bouwkundige detail.
5.2.2 Ondersabelen
Toepasbaarheid
Ondersabelen is slechts toepasbaar bij voegen met een minimale voegdikte\
van 30 mm en een maxi-
male kleinste afmeting van 300 mm. Bij grotere en/of dunnere voegen is er een gerede kans dat de
gewenste vullingsgraad niet haalbaar is.
Benodigd materieel
Voor het aankloppen van de voeg moet een daarvoor geschikte houten of metalen klos beschikbaar zijn.
Voorbereiding
Voor het aanbrengen van de voegmortel moet het oppervlak bezemschoon worden gemaakt. Het op-
pervlak waarop de mortel wordt aangebracht moet, overeenkomstig de aanwijzingen in het verwerkings-
voorschrift van de toegepaste mortel, worden voorbevochtigd. Aan één zijde van de voeg moet een
stijve bekisting worden aangebracht.
Werkwijze
Figuur 4 Werkwijze bij ondersabelen
De mortel aanmaken en gebruiken volgens de verwerkingsvoorschriften van de leverancier. De voeg
vanaf één zijde vullen met mortel waarbij de mortel in lagen met een breedte van circa 50 mm telkens
tegen de bekisting wordt aangeklopt met een klos. Als de mortelvoeg is opgesteven kunnen de omhul-
lingsbuizen worden aangegoten.
Nabehandeling
Totdat de mortel een druksterkte van 14 N/mm
² heeft bereikt moet versneld uitdrogen worden voorko-
men. Hierbij moet de werkwijze zoals beschreven in 8.5 van NEN-EN 13670 worden aangehouden. Na-
behandeling kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door het aanbrengen van een curing compound. Daar-
naast moet de randafwerking worden aangebracht volgens het bouwkundige detail.
5.2.3 Onderpompen
Toepasbaarheid
Onderpompen is toepasbaar bij voegen met een minimale voegdikte van 20 m\
m bij een verbinding tus-
sen twee prefab elementen en 30 mm bij een verbinding tussen een prefab element en een ter plaatse
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
11
pompslang
voegband
als bekisting
vervaardigd element. Bij afmetingen waarvan de kleinste maat van het voegopperv\
lak gelijk is aan of
groter is dan 0,5 meter, moet eerst een proefopstelling worden gemaakt om aan te tonen dat de ge-
wenste vullingsgraad gehaald wordt.
Benodigd materieel
Wormpomp, slang en spuitstuk met een afmeting die afgestemd is op de afme\
tingen van de voeg.
Voorbereiding
Voor het aanbrengen van de voegmortel moet het oppervlak bezemschoon worden gemaakt. Het op-
pervlak waarop de mortel wordt aangebracht moet, overeenkomstig de aanwijzingen in het verwerkings-
voorschrift van de toegepaste mortel, worden voorbevochtigd. Aan één zijde van de voeg moet een
bekisting worden aangebracht, bijvoorbeeld door middel van een voegband. De voeg moet goed bereik-
baar zijn voor slang en spuitstuk.
Opmerking
De afmetingen van de voegband moeten, als deze in het voegoppervlak zit,\
in het constructief ontwerp
zijn beschouwd.
Werkwijze
Figuur 5 Werkwijze bij onderpompen
De mortel aanmaken en gebruiken volgens de verwerkingsvoorschriften van de lev\
erancier. De mortel
strooksgewijs van achter naar voren in de voeg spuiten. Hierbij moet, om een goede vulling te verkrij-
gen, het spuitstuk van de slang steeds in het front van de plastische mortel worden gehouden. Als de
mortelvoeg is opgesteven kunnen de omhullingsbuizen worden aangegoten.
Nabehandeling
Totdat de mortel een druksterkte van 14 N/mm
² heeft bereikt moet versneld uitdrogen worden voorko-
men. Hierbij moet de werkwijze zoals beschreven in 8.5 van NEN-EN 13670 worden aangehouden. Na-
behandeling kan bijvoorbeeld worden gedaan door het aanbrengen van een curing compound. Daar-
naast moet de randafwerking worden aangebracht volgens het bouwkundige detail.
5.2.4 Injecteren
Toepasbaarheid
Injecteren is toepasbaar bij een voegdikte van minimaal 15 mm. Bij afmetingen wa\
arvan de kleinste
maat van het voegoppervlak gelijk is aan of groter is dan 1 meter moet eerst een proefopstelling wor-
den gemaakt om aan te tonen dat de gewenste vullingsgraad gehaald wordt. De bereikte vullingsgraad
moet, bij een k
1 van 0,9, ten minste gelijk zijn aan 0,95.
Opmerking
Bij voegen met een kleinere voegdikte kan gekozen worden voor de volgende mogelijkheden:
? de voegdikte vergroten door beton af te hakken of de elementen in te korten;
? de voeg vullen met een ander materiaal dan cementgebonden mortel.
Andere mogelijke materialen zijn bijvoorbeeld epoxy gietmortels en injectieharsen.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
12
persen
Benodigd materieel
Elektrische of handpomp, slang en aansluitnippel.
Voorbereiding
Voor het aanbrengen van de voegmortel moet het oppervlak bezemschoon worden gemaakt. Het op-
pervlak waarop de mortel wordt aangebracht moet, overeenkomstig de aanwijzingen in het verwerkings-
voorschrift van de toegepaste mortel, worden voorbevochtigd. De bekisting moet voldoen aan de eisen
in hoofdstuk 5 van NEN-EN 13670. De bekisting moet zorgvuldig worden aangebracht zodat de kans op
het ontstaan van luchtbellen in het aansluitvlak ten gevolge van een sle\
chte aansluiting van de bekisting
wordt geminimaliseerd. In de bekisting moet een aansluiting voor de slang van de injectiepomp zijn
opgenomen. Daarnaast moeten bij grote voegoppervlakten in de bekisting enkele afsluitbare ontluch-
tingsopeningen opgenomen zijn. In alle omhullingsbuizen moeten afsluitba\
re ontluchtingsopeningen zijn
opgenomen.
Werkwijze
Figuur 6 Werkwijze bij injecteren
De mortel aanmaken en gebruiken volgens de verwerkingsvoorschriften van de leverancier. De voeg en
de omhullingsbuizen vullen door het injecteren van de voeg met injectiemortel tot de injectiemortel bij
alle ontluchtingsopeningen naar buiten komt. Dan moeten de ontluchtingso\
peningen afgesloten worden,
waarna de injectieslang wordt afgesloten en vervolgens afgekoppeld.
Nabehandeling
De mortelvoeg moet verder worden afgewerkt door het verwijderen van overtollige mortel en het vlak
afwerken van het voegoppervlak. Totdat de mortel een druksterkte van 14 N/mm
² heeft bereikt moet
versneld uitdrogen worden voorkomen. Hierbij moet de werkwijze zoals beschreven in 8.5 van NEN-EN
13670 worden aangehouden. Nabehandeling kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd door het aanbrengen
van een curing compound.
5.2.5 Plaatsen in een speciebed
Toepasbaarheid
Het vervaardigen van een mortelvoeg door het plaatsen van een element in een speciebed is toepas-
baar bij een voegdikte van minimaal 20 mm.
Benodigd materieel
Troffel.
Voorbereiding
Voor het aanbrengen van de voegmortel moet het oppervlak bezemschoon worden gemaakt. Het op-
pervlak waarop de mortel wordt aangebracht moet, overeenkomstig de aanwijzingen in het verwerkings-
voorschrift van de toegepaste mortel, worden voorbevochtigd.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
13
element in
mor telbed
laten zakken
aanbrengen stelmor tel met50% overhoogteuiteindelijke toestand na het
plaatsen van element
voegdikte + 50% voegdikte
Werkwijze
Figuur 7
Werkwijze bij het plaatsen in een speciebed
Na het aanbrengen van de stelblokjes moet het speciebed van de voegmortel worden aangebracht over
het gehele oppervlak van de voeg. Dit speciebed moet een gemiddelde over\
hoogte hebben van 50 %
van de uiteindelijke voegdikte, zie figuur 8.
Figuur 8 Overhoogte van speciebed van mortel
Binnen 50 mm van de stelblokjes mag de overhoogte van de mortel beperkt worden. Op deze wijze
wordt voorkomen dat er zich mortel verzamelt tussen de stelblokjes en de onderzijde van het te plaat-
sen element. Binnen 30 minuten na het aanbrengen van de mortel moet het element geplaatst zijn.
Omdat kiervorming tussen de bovenzijde van de voegmortel en de onderzijde van het prefab element
niet toelaatbaar is, moet de hierna beschreven plaatsingsmethode worden toegepast.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen elementen die nagenoeg te lood (maximaal \
1:100) en niet te lood
in de kraan hangen. Voorbeelden van elementen die regelmatig niet te lood in de kraan hangen zijn
sandwich gevelelementen.
Bij elementen die nagenoeg te lood hangen moet de volgende plaatsingsmet\
hode worden toegepast. Bij
het plaatsen van een element wordt eerst een deel van de last afgelaten. Het af te laten deel van de
belasting is afhankelijk van het gewicht van het element. Een indicatie \
voor het af te laten deel van de
last is gegeven in tabel 3. Het prefab element wordt vervolgens geschoord en zowel in het horizontale
vlak gesteld als te lood gesteld.
Tabel 3 Hoeveelheid af te laten last
totaal gewicht af te laten belasting
1000 kg
3000 kg
6000 kg en hoger 1000 kg
1500 kg
2500 kg
Bij elementen die niet te lood hangen moeten de stelblokjes in dat deel \
van de voeg worden geplaatst
waar het bovenliggende element het laagste hangt. Vervolgens kan de last worden afgelaten tot maxi-
maal het gewicht dat in tabel 3 is aangegeven. Hierbij mag het element e\
chter niet meer verticaal ko-
men dan de te lood-stand. Het prefab element wordt vervolgens geschoord en zowel in het horizontale
vlak gesteld als te lood gesteld.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
14
Correcte stelwijze:
Figuur 9 Stelwijze bij een niet te lood hangend element
Na deze plaatsing moet worden gecontroleerd of de voegmortel overal onder het element vandaan
komt. De voegmortel moet ten minste bij 80 % van de omtrek van het element uitpuilen. Als dit niet het
geval is moet het element gelicht worden en moet het speciebed opnieuw worden aangebracht.
Tot slot kan de resterende last uit de kraan worden afgelaten en kan de positie van het element worden
getoetst en eventueel beperkt worden gecorrigeerd. Enige tijd later kunnen, als de mortelvoeg is opge-
steven, de omhullingsbuizen worden aangegoten.
Nabehandeling
De mortelvoeg moet verder worden afgewerkt door het verwijderen van overtollige mortel en het vlak
afwerken van het voegoppervlak. Totdat de mortel een druksterkte van 14 N/mm
² heeft bereikt moet
versneld uitdrogen worden voorkomen. Hierbij moet de werkwijze zoals beschreven in 8.5 van NEN-EN
13670 worden aangehouden. Nabehandeling kan bijvoorbeeld worden gedaan door het aanbrengen van
een curing compound.
5.3 Uitvoeringsmethoden voor verticale voegen
Als een goede vulling van de verticale voegen noodzakelijk is vanwege constructieve of andere redenen,
worden de volgende uitvoeringsmethoden aanbevolen:
? ondergieten;
? onderpompen.
Voor een nadere beschrijving van deze methoden wordt verwezen naar 5.2.
element te loodstellen
het element
schoren voordat
het te lood staat
foutieve stelwijze:
het element is door de te
loodstand heengegaan
stelblokje
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
15
6 Controle
Uitvoerende en toezichthoudende partijen moeten controle uitoefenen op de uitvoering van de mortel-
voegen. Leidraad hierbij is dat de in het goedgekeurde werkplan beschreven zaken overeenkomstig
moeten worden uitgevoerd. De volgende aspecten moeten tijdens en na de uitvoering, door middel \
van
een steekproef, worden gecontroleerd:
? toegepaste materialen;
? aanwezige voegdikte in relatie tot de toegepaste uitvoeringsmethode;
? voorbereiding, werkwijze en nabehandeling bij de uitvoering;
? afwerking van de zijkant van de voeg;
? beoordeling van de behaalde vullingsgraad;
? kiervorming tussen bovenzijde voeg en onderzijde prefab element;
? scheurvorming in het oppervlak van de voeg.
In overleg met de constructeur moet bepaald worden hoeveel elementen gelicht moeten worden om de
bereikte vullingsgraad van de voeg te controleren. De omvang van de toets hangt mede af van de
grootte van de belasting op de mortelvoeg. De wijze van controleren van de vullingsgraad is beschreven
in bijlage A van deze Aanbeveling. Na het beoordelen van de vullingsgraad moet de beoordeelde voeg-
vulling worden verwijderd zodat een nieuwe voeg kan worden gemaakt.
Bij de controle van de kwaliteit van verticale voegen moet rekening worden gehouden met de gevolgen
van vervormingen van de wanden ten gevolge van krimp en temperatuur. In de niet-gewapende voegen
kan dit leiden tot bescheiden scheurvorming.
De bevindingen van de controle, waarbij beschreven is hoe de steekproef is uitgevoerd, moeten schrif-
telijk worden vastgelegd. Een voorbeeld van een controleformulier dat hierbij gebruikt kan worden, is
als bijlage B bij deze Aanbeveling opgenomen. Bij geconstateerde afwijkingen moet overleg plaatsvin-
den met toezichthoudende partij en constructeur en moet worden bepaald of aanvullende maatregelen
noodzakelijk zijn en zo ja, hoe deze moeten worden uitgevoerd.
Titels van vermelde normen en
CURAanbevelingen
NEN-EN 1992-1-1+C2:2011 Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies
? Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen,
inclusief C2:2010
NEN-EN 1992-1-1 +C2:2011/NB:2011 Nationale Bijlage bij NEN-EN 1992-1-1+C2:2011
NEN-EN 13670:2009 Het vervaardigen van betonconstructies
CUR-Aanbeveling 24: 1991 Krimparme cementgebonden mortels
Overige literatuur
Neppelenbroek, B., De voegmortel: onbekend maakt...... toch bemind! Cement 2004-6, p. 44-47.
Nederlandse normen zijn uitgaven van de Stichting Nederlands Normalisati\
e-instituut, Vlinderweg 6,
Postbus 5059, 2600 GB Delft. Bestellingen bij NEN, verkoop- en informati\
elijn, tel. 015-2690391.
Met nadruk wordt erop gewezen dat deze CUR-Aanbeveling de stand van techniek en kennis weer\
geeft
op moment van uitgifte. SBRCURnet houdt zich dan ook aanbevolen te worden geïnformeerd over erva-
ringen die met het gebruik van deze Aanbeveling worden opgedaan. CUR-Aanbevelingen worden drie
jaar na publicatie geëvalueerd en, indien daar aanleiding toe bestaat, geactualiseerd. Hiervan wordt
melding gemaakt in de vakpers.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
16
Auteursrechten
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een ge-
automatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektro-
nisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schrif-
telijke toestemming van SBRCURnet.
Het is toegestaan overeenkomstig artikel 15a Auteurswet 1912 gegevens uit deze uitgave te citeren in
artikelen, scripties en boeken, mits de bron op duidelijke wijze wordt vermeld, alsmede de aanduidingen
van de maker, indien deze in de bron voorkomt. "© CUR-Aanbeveling 108:2013 "Ontwerp en uitvoering\
van mortelvoegen in prefab betonconstructies", Stichting SBRCURnet, Rotterdam 2013".
Aansprakelijkheid
SBRCURnet en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben e\
en zo groot mogelijke
zorgvuldigheid betracht bij het samenstellen van deze uitgave. Nochtans moe\
t de mogelijkheid niet
worden uitgesloten dat er toch fouten en onvolledigheden in deze uitgave vo\
orkomen. Ieder gebruik van
deze uitgave en gegevens daaruit is geheel voor eigen risico van de gebr\
uiker en SBRCURnet sluit,
mede ten behoeve van al degenen die aan deze uitgave hebben meegewerkt, \
iedere aansprakelijkheid
uit voor schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van deze uitgave en de daarin opgenomen gege-
vens, tenzij de schade mocht voortvloeien uit opzet of grove schuld zijdens SBRCURnet en/of degenen
die aan deze uitgave hebben meegewerkt.
Rotterdam, september 2013
Het bestuur van SBRCURnet
Stationsplein 45, A6.016, Postbus 1819, 3000 BV Rotterdam, tel.: 010 - 206 59 59
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
17
Bijlage A Grootte van k 1 ten behoeve van
toets volgens NENEN 199211
Inleiding
De factor k
1 beschrijft bij het berekenen van de sterkte van de mortelvoegconstructie de mate van vul-
ling van de voeg. Als de uitvoeringsmethoden volgens deze Aanbeveling zi\
jn aangehouden mag bij het
bepalen van de sterkte van de mortelvoeg volgens 10.9.4.3(8) van NEN-EN 1992-1-1:2011 worden
uitgegaan van de volgende waarden voor k
1:
Tabel A1 Waarden voor k
1
uitvoeringsmethode k 1
plaatsen in een speciebed0,7
ondersabelen 0,7
onderpompen 0,7
injecteren 0,9
ondergieten 0,9
Opgemerkt wordt dat hogere waarden van k
1 mogelijk zijn indien dit op basis van eerdere ervaringen en
uit te voeren metingen onderbouwd kan worden en dit en de bijbehorende controle met de opdrachtge-
ver overeengekomen is.
Toelichting
Wellicht kan de uitvoerende partij zijn vakmanschap aantonen op basis van eerdere ervaringen en de
intentie van certificeren van de uitvoeringsmethode.
Methode voor het bepalen van de vullingsgraad van voegen
Het bepalen van de aanwezige vullingsgraad van een vervaardigde voeg kan gedaan worden na het
lichten van het daarboven geplaatste element. Hierbij moet de volgende m\
ethode worden gevolgd:
Benodigd materieel
Plexiglasplaat met daarop aangegeven een grid van 50 x 50 mm
². De kleinste lengte-afmeting van de
plaat moet groter zijn dan de kleinste lengte-afmeting van de voeg.
Werkwijze
Plaats de plexiglasplaat na het lichten van het element op het voegopper\
vlak. Bepaal door middel van
een visuele beoordeling per vak van 50 x 50 mm
² de vulling van het beoogde voeggedeelte van het op-
pervlak en druk dit uit in de variabele v
i met een waarde van 0,0 tot en met 1,0. Bij 0,0 is er in het ge-
heel geen vulling aanwezig en bij 1,0 is een 100 % vulling van het beoog\
de voeggedeelte aanwezig.
Bepaal tevens per vak van 50 x 50 mm
² het deel dat gevuld wordt met het beoogde voegoppervlak en
druk dit uit in de variabele o
i die een waarde heeft van 0,0 tot 1,0. Zie ook figuur A1.
De aanwezige vullingsgraad K volgt uit:
K = S o
i vi / S o i
Voor de verhouding tussen de hier bepaalde waarde van K en de variabele k 1 wordt verwezen naar tabel 1.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
18
o = 1,0; v = 1,0
raster
beoogd voegopper vlak
gevuld voegopper vlak
o = 0,5; v = 0,75
o = 1,0; v = 0,75
o = 0,5; v = 1,0
Figuur A1
Bepaling van o i en v i
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
19
Bijlage B Controleformulier
Algemeen
projectgegevens
montagebedrijf
constructie-onderdelen
steldatum/controledatum
gecontroleerd door
Materialen
mortel/leverancier
mortelsoort CUR-AA 24
morteltype CUR-AA 24
Geometrie
voegdikte volgens ontwerp en in
de praktijk
Uitvoeringsmethode
werkwijze volgens CUR?AA 108
voorbereiding
werkwijze
nabehandeling
afwerking
Constructieve aspecten
eisen vullingsgraad
geconstateerde vullingsgraad
kiervorming
Opmerkingen en afwijkingen
In het voorgaande formulier moeten de bevindingen van de controle worden vastgelegd. Aangegeven
moet worden of de diverse aspecten overeenkomstig het werkplan zijn. Eventuele afwijkingen dienen
nader te worden beschreven.
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
20
Bijlage C Praktische aanwijzingen
Op basis van praktijkervaring worden de volgende uitvoeringsmethoden aanbevolen voor de genoemde
aansluitingen van diverse constructie-elementen. De aangegeven rangorde geeft enigszins de voorkeur
voor de betreffende methoden weer. Niet-genoemde methoden worden afgeraden bij de specifieke
toepassing.
Dragende kolommen en penanten geplaatst op diverse betonconstructies:
? ondergieten (1);
? injecteren (2);
? onderpompen (3).
Balk- en consoleopleggingen uitgevoerd met een mortelvoeg:
? ondergieten (1);
? onderpompen (2);
? plaatsen in een speciebed (2);
? ondersabelen (3).
Dragende wanden geplaatst op diverse betonconstructies:
? plaatsen in een speciebed (1);
? onderpompen (1);
? ondergieten (2).
Verticale voegen tussen twee wanddelen:
? onderpompen (1);
? ondergieten (2).
SBRCURnet
Aanbeveling 108:2013
CUR-Aanbeveling 108:2013
Ontwerp en uitvoering van
mortelvoegen in prefab
betonconstructies
Design and construction of mortar joints
and grouted joints for precast
concrete structures
SBRCURNET
SBRCURnet is een onafhankelijk kennisnetwerk
voor de gehele bouwsector. Wij zorgen er voor dat
professionals in de Burgerlijke en Utiliteitsbouw en
in de Grond-Weg- en Waterbouw hun werk beter
kunnen doen.
Wij brengen partijen uit de bouwsector met elkaar in
contact voor het ontwikkelen van nieuwe vakkennis
over actuele vraagstukken. Ook voorzien we de
sector van betrouwbare, bruikbare vakkennis. Dat
doen we door kennis uit te geven in een breed
scala aan producten en diensten. Bovendien helpen
we bij het implementeren van kennis.
CUR-Aanbevelingen
Een CUR-Aanbeveling geeft richtlijnen voor de
toepassing van nieuwe materialen, methoden en
technieken. Het gaat om praktische regels, die samen
met potentiële gebruikers zijn opgesteld. Door hun
praktische opzet worden CUR-Aanbevelingen breed
geaccepteerd in de bouwpraktijk en bevorderen zij
innovaties. Als voorschriften kunnen zij dienen als
basis van certificeringsregelingen.
ARTIKELNUMMER AA108:2013
Reacties