1
Oeverstabiliteit bij
zandwinputten
Deel A : CURAanbeveling 113
Deel O : Onderbouwend rapport
Deel T : Blik op de toekomst
Leeswijzer
Deze uitgave over oeverstabiliteit bij zandwinputten bestaat uit drie ge\
deelten: een CUR
Aanbeveling (deel A), een onderbouwend rapport (deel O) en een blik \
op de toekomst
(deel T). In de CURAanbeveling en het onderbouwende rapport wordt vee\
lvuldig onder
ling verwezen: in de CURAanbeveling naar onderdelen van het rapport met\
de aandui
ding O; in het onderbouwende rapport naar de CURAanbeveling met de aand\
uiding A.
CURAanbeveling 113
De Aanbeveling is bedoeld om een zo volledig mogelijk beeld te geven van\
de belang
rijkste zaken die gemoeid zijn met het omgaan met het risico van ongewen\
ste oeverin
scharing bij zandwinputten.
In de CURAanbeveling zijn de hoofdlijnen uiteengezet voor het vaststell\
en van een
optimaal talud. Dat is een talud dat bijdraagt aan het zoveel mogelijk b\
enutten van een
zandwinlocatie, maar tevens leidt tot een aanvaardbaar risico op oeverin\
scharing. De
functie van de Aanbeveling is in de eerste plaats houvast te bieden bij \
vergunningverle
ning.
Onderbouwend rapport
In het rapport is de onderbouwing te vinden van de aanbevelingen voor de\
aan te hou
den taludopbouw. Het rapport gaat met name in op de motivering van de ge\
formuleer
de aanbevelingen en bevat informatie voor met name ontwerpers van zandwi\
nputten,
exploitanten en aannemers.
De belangrijkste begrippen en symbolen zijn beschreven of gedefinieerd i\
n A.3.
Blik op de toekomst
Naar verwachting zullen zich de komende jaren nog belangrijke ontwikkeli\
ng voordoen
bij ontwerp, uitvoering en exploitatie van zandwinputten. Met het voorts\
chrijden van
3Dmodellen zullen betere modellen beschikbaar komen voor het voorspelle\
n van oever
inscharingen. Het winnen van zand kan door betere instrumentatie en regi\
stratie steeds
nauwkeuriger geschieden. Daarnaast zullen zandwinputten naar verwachting\
steeds
meer worden gebruikt als stortlocatie voor verontreinigd baggerslib.
2
Oeverstabiliteit bij
zandwinputten
Deel A: CURAanbeveling 113
Het vinden van nieuwe locaties voor zandwinning blijkt de laatste jaren \
steeds moeilij
ker. Als gevolg daarvan bestaat de tendens bestaande zandwinningen maxim\
aal te benut
ten. Om het ruimtebeslag van zandwinningen te beperken, wordt gestreefd \
naar zo steil
mogelijke taluds en wordt steeds dieper gewonnen. Deze ontwikkelingen he\
bben in de
afgelopen jaren op een aantal locaties geleid tot oeverinscharingen, som\
s met aanzien
lijke schade aan de omgeving tot gevolg.
De precieze oorzaak van oeverinscharingen is vaak niet met zekerheid vas\
t te stellen. Er
lijken ten minste twee factoren in het geding te zijn: de grondopbouw te\
r plaatse en het
proces van zandwinning. In deze CURAanbeveling is het beschikbare inzic\
ht en de ken
nis over de oorzaken van dergelijke oeverinscharingen en over de mogelij\
kheden deze te
voorkomen, verzameld. Op basis daarvan zijn aanbevelingen geformuleerd. \
Deze zijn
weergegeven in het eerste deel van deze Aanbeveling ('deel A'); \
de onderbouwing in het
tweede deel ('deel O').
De CURAanbeveling is bedoeld voor al diegenen in Nederland die betrokke\
n zijn bij het
winnen van zand of grind vanuit zandwinputten, met name de aanvragers, h\
ouders en
verleners van vergunningen en de overige instanties die een rol spelen b\
ij vergunning
verlening. De Aanbeveling moet er toe bijdragen dat partijen op een rati\
onele en doel
matige wijze tot een veilig en optimaal talud komen. Daartoe heeft de Aa\
nbeveling
betrekking op het onderzoek dat de aanvrager voor het verkrijgen van een\
vergunning
moet laten uitvoeren, alsmede op de uit te voeren risicoanalyse en de a\
anvaardbaarheid
van het voorspelde risico. Daarmee wordt bijgedragen aan het toetsingska\
der waarvan de
vergunningverlenende instantie gebruik maakt alvorens zij vergunning ver\
leent.
De CURAanbeveling moet tevens bijdragen aan een grotere uniformiteit in\
het toet
singskader voor dieptewinningen in Nederland, zodat de rechtsgelijkheid \
voor de zand
winnende bedrijven wordt bevorderd. Bij het opstellen van deze CURAanbe\
veling is ver
ondersteld dat de lezer redelijk bekend is met geotechnische termen.
Deze CURAanbeveling is opgesteld door CURcommissie C 130 'Zandwinpu\
tten en
taludstabiliteit'. Op het moment van verschijnen van deze Aanbeveling\
was de samen
stelling van de commissie als volgt: prof.ir. W.J. Vlasblom (voorzitter\
), ir. M.B. de Groot
(secretaris en rapporteur), ir. S.J. Bennema, ing. E.J. de Boer, ir. \
J.A.M. 't Hoen, dhr. G.
Hutten, ir. M.T. van der Meer, drs. R.J.M. Meijnen, ir. A.H. Nooy van de\
r Kolff, ir. Joh.
G.S. Pennekamp, ing. R. Steenbrink en ir. J.P. Koenis (coördinator)\
.
Naast de rapporteur hebben vooral ir. D.R. Mastbergen, ir. M.T. van der \
Meer, dr. C.A.
Schoofs en ir. T.P. Stoutjesdijk een bijdrage geleverd aan het concept v\
an de
Aanbeveling.
Deze Aanbeveling is goedgekeurd door de Stuurgroep van CUR Bouw & Infra.\
Deze CURAanbeveling is tot stand gekomen met financiering vanuit het on\
derzoeks
programma VIBO, waarin het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de pr\
ovincies,
verenigd in het Inter Provinciaal Overleg, gezamenlijk bouwgrondstoffeng\
erelateerd
onderzoek uitvoeren. Daarnaast is de financiering afkomstig van de part\
icipanten in de
commissie.
3
CURAanbeveling 113
4
Inhoud
1. Onderwerp 5
2. Toepassingsgebied 5
2.1 Belanghebbenden 6
2.2 Functie van de Aanbeveling 6
2.3 Relatie met vergunningsvoorwaarden 6
3. Termen, definities en symbolen 7
4. Doel, diepgang en fasering
9
4.1 Doel van het ontwerp 9
4.2 Omvang en diepgang 9
4.2.1 Op basis van ervaring 10
4.2.2 Eenvoudig 10
4.2.3 Gedetailleerd 11
4.2.4 Geavanceerd 11
4.3 Fasering van het ontwerp 11
5. Grondonderzoek en overige metingen 11
Tabel 1 Aanbevelingen grondonderzoek 12
6. Analyse faalmechanismen 13
Tabel 2 Aanbevelingen analyses faalmechanisme 13
7. Risicobeschouwing 17
7.1 Functie risicobeschouwing 17
7.2 Belangrijkste onzekerheden 17
7.3 Gevolgen eventuele oeverinscharing 18
7.4 Overzicht methoden risicobeschouwing 18
7.5 Aanbevelingen 18
Tabel 4 Aanbevelingen risicobeschouwingen 19
8. Begeleiding van zandwinning en terugstorten 19
Tabel 5 Aanbevelingen metingen tijdens uitvoering 20
9. Beheerfase ontgrondingen 21
CURAanbeveling 113
5
1 Onderwerp
Figuur 1. Oeverinscharing zandwinput Bergweg, Overijssel, 1997.
Deze Aanbeveling heeft betrekking op instabiliteiten van onderwatertaluds die bij het
winnen van zand ontstaan en die kunnen leiden tot ongewenste oeverinscharingen,
zoals te zien is in figuur 1. De oeverinscharingen zijn soms onverwacht groot en kun
nen daardoor leiden tot schade aan de omgeving van de zandwinput. Dit is de laatste
decennia vooral gebleken in het westen en het noordoosten van Nederland.
Deze CURAanbeveling geeft een overzicht van de huidige kennis en inzichten en for
muleert daarop gebaseerde aanbevelingen ten aanzien van uit te voeren grondonder
zoek, analyse van de taludstabiliteit, risicobeschouwing en uitvoeringsbegeleiding. De
aanbevelingen zijn er op gericht dit soort ongewenste gebeurtenissen zoveel mogelijk
te vermijden en tegelijkertijd een zo groot mogelijk rendement uit de zandwinningen
te halen. Met 'zandwinning' wordt hier tevens 'grindwinning' bedoeld.
2Toepassingsgebied
Het toepassingsgebied betreft winputten van zand en grind, waarbij het te winnen
zand en/of het grind grotendeels onder het (grond)water ligt. Het gaat daarbij in eerste
instantie om putten waarbij stroomsnelheid en golfbelasting gering zijn, zodat statio
naire zuigers gebruikt kunnen worden, maar ook om putten waar ander materieel
wordt ingezet. Het betreft dus putten op het land, langs de rivieren, en delen van rijks
wateren die aan een oever grenzen.
De Aanbeveling is toepasbaar op alle ontgrondingen die als doelstelling hebben het
winnen van zand of grind, in een aantal gevallen in combinatie met het creëren van een
opslagruimte voor bagger. De adviescommissie heeft afgesproken dat hierbij geen
minimum putdiepte wordt vastgesteld. Wel dient het niveau van diepgang van onder
zoek en analyses afgestemd te worden op het risico van oeverstabiliteit bij de betreffen
de put. Dit risico wordt mede bepaald door de toekomstige putgeometrie (diepte, talud
hellingen, etc.), voorgestelde winningsmethode, kennis van en ervaringen met de geo
logische situatie en de eventuele aanwezigheid van waarden dicht langs de oever.
CURAanbeveling 113
6
Deze CURAanbeveling is bestemd voor:
ontwerp
uitvoering
beheer.
Tijdens de ontwerpfase wordt vooruitgeblikt naar de fasen van uitvoering en beheer.
Dan dienen de volgende drie activiteiten plaats te vinden:
grondonderzoek
analyse faalmechanismen
risicobeschouwing.
Bij de uitvoering gaat het om:
de eigenlijke zandwinning, in casu risicobeheersing door keuze winwerktuig, werk
wijze en meetapparatuur
terugstorten van grond
herinrichten.
2.1 Belanghebbenden
'Belanghebbenden' zijn al diegenen in Nederland, die betrokken zijn bij het winnen
van zand vanuit zandwinputten. Daarbij wordt vooral gedacht aan:
vergunningaanvragers en vergunninghouders, inclusief de exploitanten van zandzui
gers en baggeraars;
vergunningverlenende instanties (overheden);bij vergunningverlening betrokken instanties (bijv. waterschappen en drinkwaterbe
drijven);
adviesbureaus.
Daarnaast is er een breder veld van betrokkenen. Namelijk instanties en bedrijven, die
betrokken zijn bij ontwikkeling en uitvoering van het ontgrondingenbeleid en exploi
tatie en beheer van zandwinlocaties:
de beheerder van een zandwinput na afloop van de zandwinning;
afdelingen voor beleidsontwikkeling van de overheden;
wetenschappelijke instituten.
2.2 Functie van de Aanbeveling
De functie van deze CURAanbeveling is in de eerste plaats een houvast te bieden voor
betrokkenen bij de vergunningverlening. Daarnaast kan de Aanbeveling tevens een
functie hebben wanneer oeverinscharingen zijn opgetreden en schade is ontstaan.
De Aanbeveling heeft zeker niet het karakter van een wet, maar beschrijft de "best prac
tice". Als partijen niet de nodige zorgvuldigheid in acht nemen, zullen zij zich bij pro
blemen moeten verantwoorden.
2.3 Relatie met vergunningsvoorwaarden
Deze CURAanbeveling is een document, waarin alle betrokken partijen gezamenlijk
geformuleerd hebben hoe in de praktijk gewerkt zou kunnen worden. De Aanbeveling
heeft op zich geen formele juridische status, maar kan wel gebruikt worden in het con
tract tussen aanvrager en vergunningverlener: de ontgrondingsvergunning.
CURAanbeveling 113
7
3. Termen, definities en symbolen
Hieronder worden specifieke termen op alfabetische volgorde vermeld met de bijbe
horende definitie en, waar nodig, enige afbakening.
begrip en symbool definitie
afschuiving bezwijken van een talud langs een glijvlak
belendingen infrastructuur of onroerend goed in de buurt van de oever
breshoogte hoogte van het bresvormend deel van een talud, maximaal gelijk aan de
putdiepte
bresvloeiing bezwijken van een talud door gestaag wegstromen van zandlagen,
gevoed door een steil stroomopwaarts bewegende verstoring
contractie volumeverkleining van een korrelskelet bij schuifvervorming; resul
teert bij verzadigd, ongedraineerd zand in poriënwateroverspanning
dichtheidsstroming stroming van een zwaardere vloeistof in een lichtere, bijv. een zand
watermengsel suspensiestroom onder water
dilatantie volumevergroting van een korrelskelet bij schuifvervorming; resulteert
bij verzadigd, ongedraineerd zand in poriënwateronderspanning
doorlatendheid mate waarin poriënwater door het korrelskelet kan stromen
of permeabiliteit
beheerst bressen
bresvorming en zandlevering langs een talud beheerst door de mate
van insteken van de zuigbuis van een winzuiger
glijvlak vlak waarlangs een afschuiving van een talud kan optreden
grondspanning totale spanning in de grond = korrelspanning + poriënwaterdruk
inpeilingen meting diepteligging bodem zandwinput m.b.v echolood of ander
instrument waaruit dwarsraaien kunnen worden samengesteld
insteek rand van de winput tijdens de zuigwerkzaamheden
insteekdiepte diepte waarover de zuigbuis in het zandpakket wordt gestoken om door
beheerste bresvorming de putproductie te activeren
inscharingslengte L afstand waarover de oever landinwaarts verdwenen is ten gevolge van
een oeverinscharing
korrelspanning onderlinge contactdruk tussen de gronddeeltjes
kritieke dichtheid dichtheid van het korrelskelet, waarbij het materiaal noch dilatante
noch contractante eigenschappen vertoont bij een bepaalde gemiddel
de korrelspanning
(zandwater) volumegewicht van een zandwatermengsel,
mengseldichtheid bepaald door de zandconcentratie
macro(in)stabiliteit (in)stabiliteit van een zandtalud als geheel tot op grote diepte
CURAanbeveling 113
8
metastabiele situatie In potentie instabiele situatie. Instabiliteit treedt daadwerkelijk op na
geringe verstoring.
metastabiel talud talud van verzadigd zand dat instabiel kan worden door verweking na
plotselinge, kleine belastingverandering.
micro(in)stabiliteit (in)stabiliteit aan het oppervlak van een zandtalud
mors zand uit de bres losgemaakt en aangeleverd, maar niet door het bag
gerwerktuig opgezogen, resedimenteert met losse pakking
nabressen het naleveren van zand door actieve bressen na beëindiging van het
zuigproces
oeverinscharing calamiteit in een zandwinput waarbij een deel van de oever instort
onbeheerst bressen autonome bresvorming en zandlevering langs een talud, geïnitieerd
door een natuurlijke of onbedoeld veroorzaakte instabiliteit; leidt bijna
altijd tot bresvloeiing
pakking of mate waarin korrels in een zandpakket dicht opeen gepakt zitten
pakkingsdichtheid
platberm
horizontale tussenberm in talud met als doel de stabiliteit van het
bovenste talud te waarborgen, wanneer het onderste talud tijdens de
uitvoering flauwer wordt dan oorspronkelijk verwacht
poriënwateronder poriënwaterdruk onder (boven) de hydrostatische waterdruk
(over) spanning
poriëngehalte
volumegehalte poriën in een zandpakket
(ook wel 'porositeit') n
randstrook
strook grond rondom een zandwinput, te handhaven uit veiligheids
overwegingen en toekomstige inrichting
rekenputdiepte H R diepte van een fictieve put waarbij het talud geheel onder water ligt en
waarbij de verticale korrelspanningen gelijk zijn aan die bij de echte
put waarvan het talud deels boven water kan liggen (modelparameter;
zie ook O.6.2.1)
rekentaludhelling R gemiddelde taludhelling van een fictieve put waarbij het talud geheel
onder water ligt en waarbij de verticale korrelspanningen gelijk zijn
aan die bij de echte put waarvan het talud deels boven water kan liggen
(modelparameter; zie ook O.6.2.1)
relatieve dichtheid maat voor de pakking, variërend van 0% (meest losse pakking
Rn= te verkrijgen via bepaalde test, waarbij n = n max )tot 100%
(nmax ? n)/(n max ?n min ) (meest vaste pakking te verkrijgen via bepaalde test, waarbij n = n min )
Rn1, R n2enz relatieve dichtheid gemiddeld over een hoogte van respectievelijk 1 m,
2 m enz.
(re)sedimentatie (opnieuw) bezinken van zandkorrels in een stroming
stoorlaag dunne klei, leem of veenlaag in een overigens dik zand of grindpakket
suspensiestroming stroming van een vloeistof met turbulent gesuspendeerd materiaal
bijv. zand
CURAanbeveling 113
9
taludinstabiliteit proces waarbij een talud wordt aangetast, met als resultaat een inscha
ring
taludontwikkeling verandering van het talud in de tijd onder invloed van het zuig en bres
proces
taludproductie de hoeveelheid zand die per tijdseenheid langs de helling naar beneden
stroomt
terugstorten het aanbrengen van grond in een put
verweking of liquefactie verlies aan korrelspanningen in een losgepakt zandpakket, waardoor
dit dikvloeibaar wordt en/of bezwijkt
verwekingsvloeiing bezwijken van een talud door plotseling wegstromen van verweekt
zand
walsnelheid snelheid waarmee een actieve bres of taludverstoring terugschrijdt
win of diepzuiger baggerwerktuig voor het nietactief winnen van zand uit een put met
behulp van een zuigbuis; ook wel met 'profielzuiger' aangeduid
zuigproductie hoeveelheid door het baggerwerktuig per tijdseenheid opgezogen zand
zettingsvloeiing term die vaak gebruikt wordt als verzamelterm voor de mechanismen
verwekingsvloeiing en bresvloeiing. Voor de duidelijkheid wordt deze
term in deze Aanbeveling niet gebruikt.
4Doel, diepgang en fasering
4.1Doel van het ontwerp
Het resultaat van het ontwerp moet verwerkt worden in de in te dienen aanvraag voor
de ontgrondingsvergunning. Het ontwerp moet in essentie duidelijkheid geven over de
volgende aspecten:
? dimensionering van veilige taluds en randstroken in relatie tot de diepte en grondge
steldheid van de put;
? risicobeheersing door keuze van winwerktuig, werkwijze en meetapparatuur;
? voorwaarden aan de locatie van het zanddepot en de opslag van nietvermarktbare
grond;
? voorwaarden aan de afwerking van de taluds: de (her)inrichting van de oevers, even
tuele oeververdediging, het eventueel aanbrengen van een waterremmende laag op
het talud ten behoeve van vermindering van kwelstromen richting de plas, of het vol
storten van de put met andere grond;
? voorwaarden aan het beheer van de oevers en randstroken;
? voorwaarden aan waterpeil en eventuele andere, voor de oeverinscharing relevante
zaken.
Het gaat in deze Aanbeveling vooral om het eerste punt; de overige punten grijpen
daarop terug. Een veilige dimensionering houdt in, dat voor ieder potentieel bedreigd
(toekomstig) object in de omgeving van de winput moet worden voldaan aan normen,
of dat er op andere wijze een uitspraak kan worden gedaan over de mate van risico.
4.2
Omvang en diepgang
De omvang en diepgang van het ontwerp en de uitvoeringsbegeleiding zullen mede
afhangen van de ervaring en de wensen ten aanzien van taludhellingen en putdiepten.
Naarmate een grotere putdiepte gewenst is en grotere risico's voor schade aan de
oevers in het geding zijn, is meer kennis van de ondergrond vereist en zijn meer
CURAanbeveling 113
10
geavanceerde analyses nodig. Ook zijn meer grondonderzoek en analyses nodig naar
mate de grond meer variatie vertoont en/of de opbouw eerder aanleiding geeft tot
oeverinscharingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de aanwezigheid van stoorlagen, de
fijnheid of de losse pakking van het zand. Iets soortgelijks geldt voor de uitvoeringsbe
geleiding.
In een systematiek van grof naar fijn worden hier vier niveaus van diepgang onder
scheiden:
? op basis van ervaring;
? eenvoudig;
? gedetailleerd;
? geavanceerd.
Normaliter zal een ontwerper een van grof naar fijn benadering volgen. De benodigde
hoeveelheid grondonderzoek en omvang van de analyses neemt toe naarmate het ont
werp verfijnder wordt. Aanbevolen wordt om eerst te checken of een ontwerp op basis
van ervaring mogelijk is. Zo niet, dan volgt een eenvoudige aanpak, waarin voor alle
mechanismen een eenvoudige modellering gebaseerd op eenvoudig grondonderzoek
wordt uitgevoerd. Hierdoor krijgt de ontwerper inzicht in de factoren die het ontwerp
probleem bepalen, maar ook in de factoren die verder buiten beschouwing kunnen
worden gelaten. Ook kunnen gerichte keuzes worden gemaakt voor de volgende stap.
Hierbij dienen steeds afwegingen en keuzen te worden gemaakt. De toegevoegde waar
de van een risicobeschouwing is bijvoorbeeld dat hiermee tot een scherpere vaststelling
van de eisen kan worden gekomen.
4.2.1 Op basis van ervaring
Een ontwerp en uitvoeringsbegeleiding op basis van ervaring is mogelijk als wordt vol
daan aan elk van de volgende voorwaarden:
?de zandwinning betreft een uitbreiding van een bestaande put of een nieuwe put in
de directe omgeving van een eerdere zandwinput, waarbij in het verleden geen oever
inscharingen zijn opgetreden;
?de winning wordt op globaal dezelfde manier uitgevoerd: zelfde putdiepte, zelfde
taludvorm, zelfde winmethode, zelfde producties;
?er is goede reden om aan te nemen dat de grondslag en de geohydrologische situatie
niet significant verschillen;
? de gevolgschade van een eventueel toch optredende oeverinscharing is aanvaardbaar
klein.
Een ontwerp op basis van ervaring vereist geen extra grondonderzoek en geen expli
ciete analyse van faalmechanismen. De risicobeschouwing beperkt zich tot de vaststel
ling van bovengenoemde voorwaarde betreffende de gevolgschade. Bij de beoordeling
van de grondslag kan men de regionale kennis en ervaring laten meewegen.
4.2.2 Eenvoudig
In relatief eenvoudige gevallen kunnen de taluds worden ontworpen aan de hand van
elementaire informatie, zoals de afmetingen van de winput en de globale opbouw en
samenstelling van de ondergrond. Voor het uitvoeren van deze methode volstaat ele
mentaire kennis over de winput, de mogelijke bezwijkmechanismen en kennis en erva
ring in het gebied. Van een eenvoudig geval kan men spreken als uit sonderingen en
boringen blijkt, dat het zand redelijk vastgepakt en niet te fijn is, en gekozen wordt voor
een conservatief ontwerp (relatief geringe putdiepte, flauwe taludhellingen, brede rand
stroken). Om na te gaan of een concreet geval met 'eenvoudig' betiteld mag worden,
dient men de in de tabellen 1 t/m 4 aanbevolen 'eenvoudige' onderzoeken en analyses
uit te voeren. Als het ontwerp dan voldoet, mag het als 'eenvoudig' betiteld worden en
zal dit ontwerpniveau toereikend zijn voor de eisen gesteld aan het ontwerp.
CURAanbeveling 113
11
4.2.3 Gedetailleerd
Minder eenvoudige gevallen vereisen een gedetailleerd ontwerp. Dit impliceert een vrij
uitgebreid grondonderzoek, een gedetailleerde analyse van de mogelijke faalmechanis
men volgens de thans gangbare methoden en een overeenkomstige risicobeschouwing.
De thans gangbare methoden voor analyse van faalmechanismen en risico's zijn in
deze Aanbeveling beschreven. Als uit de in de tabellen 1 t/m 4 aanbevolen 'gedetail
leerde' onderzoeken en analyses blijkt dat het ontwerp voldoet, kan men hiermee vol
staan. Anders is een geavanceerde analyse nodig of een aanpassing van het ontwerp.
4.2.4 Geavanceerd
Bij zeer gecompliceerde gevallen of als men op het scherp van de snede wil of moet ont
werpen, kan zeer intensief grondonderzoek plaatsvinden en/of kunnen weinig gang
bare of nieuw te ontwikkelen methoden worden toegepast om bepaalde onzekerheden
te reduceren. Enkele van deze methoden worden in de hoofdstukken O6 en O7 van het
rapport beschreven.
4.3 Fasering van het ontwerp
In de complexere situaties is fasering van het grondonderzoek vaak aan te bevelen. In
de eerste fase krijgt men een globale indruk; bij verdere fasen worden witte vlekken
ingevuld. De fasering heeft ook betrekking op het ontwerp van de taluds en de winme
thode. De eerste analyses zullen betrekking hebben op het eerste ontwerp. De resulta
ten van die analyses zullen wellicht aanleiding zijn om ontwerp en/of winmethode aan
te passen. Datzelfde geldt naarmate meer bekend wordt over de ondergrond en andere
relevante omstandigheden. Fig. O.3.3 illustreert het totstandkomen van alternatieven.
In de ontwerpfase wordt dit uitgediept tot één of meerdere alternatieven.
5Grondonderzoek en overigemetingen
De voorspelling van de oeverstabiliteit vergt meestal grondmechanische en/of bresbe
rekeningen. Bij deze berekeningen is het noodzakelijk dat de opbouw van de onder
grond wordt geschematiseerd. De ligging van de verschillende bodemlagen en de rele
vante parameters dienen door middel van onderzoek te worden vastgesteld.
De mate van detaillering van het grondonderzoek hangt samen met de grondgesteld
heid (aanwezigheid stoorlagen, eventuele losse pakking), het detail van het ontwerp en
de gewenste/benodigde analysemethoden. De intensiteit van grondonderzoek wordt
groter naarmate het ontwerp verfijnder wordt of de bodemopbouw meer risico's met
zich meebrengt. Een indicatie van de hoeveelheid grondonderzoek is als volgt weer te
geven:
? Ervaring: geen grondonderzoek nodig in aanvulling op het reeds beschikbare grond
onderzoek.
? Eenvoudig: standaard grondonderzoek wanneer een eenvoudige analyse voor het ont
werp volstaat (hoofdstuk 4). Verfijning van het grondonderzoek voor het krijgen van
een scherper beeld van de bodemopbouw indien bij het standaard grondonderzoek
een risicovolle ondergrond wordt aangetroffen.
? Gedetailleerd: extra metingen voor zover nodig voor het uitvoeren van gedetailleerde
analyses.
?
Geavanceerd: afhankelijk van de situatie nader in te vullen.
Tabel 1 geeft per faalmechanisme en niveau van diepgang het relevante en minimaal
benodigde (extra) grondonderzoek. De betekenis van H
Ren andere symbolen is
beschreven in hoofdstuk 3.
CURAanbeveling 113
12
Bij sonderingen dient altijd ook de kleef bepaald te worden, bij voorkeur door middel
van een piëzoconus. Boringen moeten zodanig worden uitgevoerd en grondmonsters
moeten zodanig worden genomen dat de relevante eigenschappen van de verschillen
de grondlagen bepaald kunnen worden. Zie verder hoofdstuk O5 van het rapport. Daar
is de onderbouwing te vinden, alsmede de beschrijving van de verschillende methoden
van grondonderzoek en verwijzing naar de betreffende normen.
Tabel 1 Beoordeling van relevant en minimaal benodigd (extra) grondonderzoek met betrekking tot
oeverinscharingen.
Niveau van
diepgang Faalmechanisme
Afschuiving Verwekingsvloeiing Bresvloeiing
Ervaring
Als voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld in 4.2.1 is geen aanvullend grond
onderzoek nodig. Er kan worden volstaan met analyse van het kaart en archief
materiaal en het bestaande grondonderzoek.
Eenvoudig STANDAARD:
archief en kaartmateriaal
sonderingen tot 0,3?H
R
onder putbodem *):één
per 0,3 à 1,0 km oever
(minimaal 3 per put)
VERFIJNING:
extra sonderingen,
afhankelijk van ruimtelij
ke variatie slappe grond
boringen tot 0,3?H
R
onder putbodem *)
classificatieproeven
cohesief materiaal
eventueel sterkteproe
ven cohesief materiaal
STANDAARD:
archief en kaartmateriaal
sonderingen tot 0,5?H
R
onder putbodem: één
per 0,3 à 0,5 km oever
(minimaal 4 per put)
VERFIJNING:
extra sonderingen,
afhankelijk van ruimtelij
ke variatie van losgepakt
zand
STANDAARD:
archief en kaartmateriaal
boringen tot putbodem:
één per 0,3 à 1,0 km oe
ver (minimaal 3 per put)
classificatieproeven zand
(met name korrelverde
ling)
VERFIJNING:
extra boringen, afhanke
lijk van ruimtelijke varia
tie korrelgrootte zand
classificatie op verkre
gen monsters
sonderingen tot putbo
dem om gelaagdheid
beter in kaart te bren
gen als er stoorlagen zijn
Gedetail
leerd als bij'Eenvoudig'
sterkteproeven op
(ongeroerde) monsters als bij'Eenvoudig'
elektrische dichtheid
metingen (met ijking)
**
boringen voor monsters
van losgepakt zand **
kritieke dichtheidproeven **
als bij'Eenvoudig'
Geavan
ceerd Nader in te vullen, afhankelijk van de situatie
*)Hoeft niet dieper dan even onder de onderste (slappe) cohesieve laag. Beperking diepte mogelijk als uit
geologie of anderszins duidelijk is, dat daaronder geen (slappe) cohesieve lagen aanwezig kunnen zijn.
**) Voor zover nodig om de eventueel vereiste gedetailleerde analyse te kunnen doen.
CURAanbeveling 113
13
6Analyse faalmechanismen
Tabel 2 geeft per faalmechanisme en niveau van diepgang een aanbeveling voor de uit
te voeren analyses. De analyses moeten uitgevoerd worden voor iedere uitvoeringsfase
(zandwinning, terugstorten en herinrichting) en voor de fase van het beheer. Bij de
analyse voor de fase van beheer hoeft alleen rekening te worden gehouden met de situ
atie direct na voltooiing en de veranderingen die daarna redelijkerwijs te voorzien zijn
(zie ook hoofdstuk 9). De analyse is uiteraard alleen nodig voor situaties tijdens de fase
van beheer waarbij de belastingen, bijvoorbeeld ten gevolge van een aardbeving, groter
zijn dan tijdens de uitvoering.
In hoofdstuk O6 van het rapport is de onderbouwing te vinden en zijn de verschillen
de methoden beschreven. De betekenis van R
n1en andere symbolen is beschreven in
hoofdstuk 3 van deze Aanbeveling. De beoordeling volgens onderstaande tabellen is
toepasbaar bij die oevergedeelten van een winput waar de betreffende grondeigen
schappen gelden volgens de sonderingen en boringen die het dichtst bij liggen.
De invloeden van winwerktuig en werkwijze zijn hier moeilijk expliciet te kwantifice
ren. De invloed is impliciet weergegeven door aanbevelingen voor de taludvorm en
voor de beheersing van het winproces.
Tabel 2 Aanbeveling voor uit te voeren analyses, per faalmechanisme en niveau van diepgang.
De analyses moeten worden uitgevoerd voor elk van de fasen uitvoering, terugstorten en beheer.
NNiivveeaauu vvaann
ddiieeppggaanngg
FFaaaallmmeecchhaanniissmmee
AAffsscchhuuiivviinngg VVeerrwweekkiinnggssvvllooeeiiiinngg BBrreessvvllooeeiiiinngg
Ervaring Nagaan of voldaan wordt aan voorwaarden gesteld in 4.2.1
Eenvoudig Voldoet aan elk van vol
gende voorwaarden:
géén gronddepot of
andere bovenbelasting
vlak langs oever
*)
géén slappe cohesieve
lagen
helling flauwer dan 1:3
OF:
Stabiliteitsberekening vol
gens methode Bishop met
grondparameters geschat
volgens NEN 6740
Voldoet volgens correlatie
van Baldi aan:
R
n1 > 0,5
OF:
voldoet aan:
cot
R> 7?( H R/30 m) 1/3***)
OF:
voldoet aan beide volgen
de voorwaarden:
R
n3 > 0,5
cot R> 4 ? ( H R/30 m) 1/3***)
Voldoet aan elk van vol
gende voorwaarden:
dikke stoorlagen
(> 1 m), indien aanwe
zig, worden deze met
geschikt materieel ver
wijderd
zand is grof genoeg
(zie tabel 2a)
er wordt van te voren
een werkplan voor de
uitvoering vastgesteld
zuigproces wordt
beheerst door monito
ring van positie zuigbuis
en productie
gezogen taluds worden
regelmatig
**) gepeild
DAN:
taludhelling volgens
tabel 2b
CURAanbeveling 113
14
Tabel 2 vervolg
NNiivveeaauu vvaann
ddiieeppggaanngg
FFaaaallmmeecchhaanniissmmee
AAffsscchhuuiivviinngg VVeerrwweekkiinnggssvvllooeeiiiinngg BBrreessvvllooeeiiiinngg
Gedetail
leerd Stabiliteitsberekening vol
gens methode Bishop metkarakteristieke waarden
van grondparameters
afgeleid uit proeven opgrondmonsters Bepaling omvang meta
stabiel gebied en vergelijking met kritieke gebieds
omvang
OF:
aangepast werkplan,
waarbij via praktijkproef
wordt aangetoond dat
talud stabiel is
Voldoet aan elk van vol
gende voorwaarden:dikke stoorlagen
(> 1 m) , indien
aanwezig, worden metgeschikt materieel
verwijderd
er wordt van te voren
een werkplan voor de
uitvoering vastgesteld
zuigproces wordt
beheerst door monito
ring van positie zuigbuis
en productie
gezogen taluds worden
regelmatig
**) gepeild
DAN:
berekening taludhelling
en evt. bermen met
bresmodel op basis van
boringen
OF:
aangepast werkplan,
waarbij via praktijkproef
wordt aangetoond dat
talud stabiel is
Geavan
ceerd Nader in te vullen, afhan
kelijk van de situatie Nader in te vullen, afhan
kelijk van de situatie Nader in te vullen, afhan
kelijk van de situatie
*) Een gronddepot ligt 'vlak langs de oever' als de kruin van het depot zich bevindt op een horizontale afstand
tot de waterlijn die kleiner is dan 5 maal de hoogte van de kruin boven de waterlijn
**) 'Regelmatig' wil zeggen zo frequent dat de taludvorm voortdurend bekend is, met een nauwkeurigheid van
ongeveer 2 m (verticaal).
***) Bij verwekingsvloeiing speelt de grond en het profiel onder de verwekingsgevoelige laag geen rol.
Daarom mogen H
Ren cot Rberekend worden voor een diepte van de putbodem gelijk aan de diepte van de
onderkant van de laag waarvoor R
n1< 0,5 respectievelijk R n3< 0,5
CURAanbeveling 113
15
Tabel 2a Schema voor te handhaven taludopbouw zonder platbermen
Tabel 2b Schema voor te handhaven taludopbouw met platbermen (voorbeelden gegeven in figuur 2 en
tabellen O.6.3.c en d; resulterende gemiddelde helling in tabel 3)
Tabel 3 Gemiddelde taludhelling te realiseren met en zonder platbermen voor zand met d
50> 200 m
en d
15> 100 m, zoals uitgewerkt in figuur 2 en de tabellen O.6.3c en d; voor grind/zand met
d
50> 500 m en d 15> 250 m is een soortgelijke versteiling van de gemiddelde helling te reali
seren
van diepte z
[m + MV] tot diepte z
[m + MV]
Zand met, gemiddeld over 5 m
of minder, d 50> 200 m
en d
15> 100 m
Grind en zand met,
gemiddeld over 5 m of minder,
d50>
500 mm en d 15>
250 mm
lokale helling gemiddelde
helling 0 ? z lokale helling gemiddelde
helling 0 ? z
0 5 1:2 1:2 1:2 1:2
5 10 1:3 1:2,5
10 15 1:4 1:3 1:3 1:2,5 15 20 1:5 1:3,5
20 25 1:6 1:4 1:4 1:3 25 30 1:8 1:4,67
30 35 1:10 1:5,43 1:6 1:3,75 35 40 1:10 1:6
van diepte
z
[m + MV] tot diepte
z
[m + MV]
lokale helling
diepte
platberm
[m] breedte
platberm
[m]
0 Z1 als in tabel 2a gemiddeld van 0 tot Z 1
|Z1| |Z1|
Z1 Z2 als in tabel 2a gemiddeld van 0 tot (Z 2 Z1)
|Z2| |Z2|
Z2 Z3 als in tabel 2a gemiddeld van 0 tot (Z 3? Z 2)
|Z3| |Z3|
enz
Putdiepte [m]
Gemiddelde helling
a) zonder platber
men c) met 1 platberm en
Z
1= 20 m
d) met 3 platbermen en
Z
1=(Z 2Z1)=(Z 3Z2)= 10 m
10 1:2,5 1:2,5 1:2,5
20 1:3,5 1:3,5 1:3
30 1:4,67 1:3,83 1:3,5
40 1:6 1:4 1:4
Taludontwikkeling zan dwinput
e
envoud ige schem atisat ie
40 35 30 25 20 15 10 50
0 20 40 60 80 1 00 1 20 1 40 160 1 80 200 220 2 40 260 280 300
afst and [ m] diepte
[m M V]
CURAanbeveling 113
16
Figuur 2 Voorbeeld taludopbouw in 40 m diepe put zonder berm, met 1 of met 3 bermen:
1. continu doorgaand talud voor zand met d
50> 200 m en
d
15> 100 m tot 40 m diepte.
2. laagscheiding met 20 m brede platberm op een diepte van 20 m.
3. laagscheiding met platbermen om de 10 m diepte met breedtes van
respectievelijk 10 m, 20 m en 30 m.
4. continu doorgaand talud voor grof zand en grind met
d
50> 500 m en d 15> 250 m.
CURAanbeveling 113
17
7 Risicobeschouwing
7.1 Functie risicobeschouwing
Een risicobeschouwing is voor een vergunningverlenende instantie onontbeerlijk om
maatschappelijk verantwoorde keuzes te kunnen maken. De wens om een maximale
hoeveelheid zand te winnen staat hierbij op gespannen voet met de kans op en de
gevolgen van ongewenste oeverinscharingen. Hier moet dus ergens een grens worden
getrokken.
Tot in het recente verleden gebeurde dat op basis van gevoel en ervaring. Tegenwoordig
bestaan er weliswaar uitgewerkte procedures, die de risico's op objectieve wijze kwan
tificeren en toetsen aan een nationale regelgeving, maar die worden nog niet algemeen
gebruikt. De huidige praktijk bevindt zich tussen deze beide uitersten. Indien oever
stabiliteit behandeld kan worden 'op basis van ervaring', kan de risicobeschouwing
beperkt blijven tot een kwalitatieve afweging van de relevante onzekerheden over het
optreden van een oeverinscharing en de gevolgen van een eventuele oeverinscharing.
In andere gevallen wordt een min of meer diepgaande kwantitatieve onderbouwing
gegeven.
7.2 Belangrijkste onzekerheden
Onder relevante onzekerheden wordt verstaan factoren, die bijdragen aan de kans op
het optreden van een oeverinscharing.
Ieder van de in het vorige hoofdstuk beschreven methoden om faalmechanismen te
analyseren heeft zijn onzekerheden met bijbehorende parameters. In deze paragraaf
worden alleen de meest relevante onzekerheden genoemd. De uitspraak over relevan
tie is hier gebaseerd op basis van praktijkkennis en kennis vergaard door het uitvoeren
van modelberekeningen.
Onzekerheden betreffende de grondeigenschappen
?Beperkte hoeveelheid informatie (puntinformatie, beperkt aantal monsters en
beproevingen).
?Variabiliteit en stratigrafie van de ondergrond.
?Schuifsterkte (slappe) cohesieve lagen.
? Pakkingsdichtheid of verwekingsgevoeligheid van losse zandlagen.
? Aanwezigheid stoorlagen in en breseigenschappen van het zand.
Onzekerheden betreffende winproces
? Locatie zuigmond (insteekdiepte, verhaalsnelheid).
? Zuigproductie.
? Mengseldichtheid.
Onzekerheden betreffende het faalmechanisme leidend tot oeverinscharing
? Welk faalmechanisme is maatgevend?
? Beperkingen van het model voor de beschrijving van het maatgevende faalmechanis
me.
De grondeigenschappen, winproceskarakteristieken en modeleigenschappen worden
weergegeven met parameters. De onzekerheid kan uitgedrukt worden door een veilige
waarde voor die parameter te kiezen of door de parameter een kansverdeling toe te ken
nen. De keuze van de parameters en de manier waarop de onzekerheid wordt weerge
geven en verwerkt, hangt af van het model dat voor de analyse gebruikt wordt (zie
hoofdstuk 6 en O.6) en de wijze waarop het risico gekwantificeerd wordt (zie ook
O.7.1).
CURAanbeveling 113
18
7.3 Gevolgen eventuele oeverinscharing
Een oeverinscharing, zoals gedefinieerd in O.3.1, is per definitie een ongewenste
gebeurtenis. Immers, een deel van wat land moest blijven wordt water. Hoe ernstig dat
echter is, hangt af van de schade die erdoor veroorzaakt wordt. Daarbij spelen de vol
gende vragen een rol:
? Hoe groot is de inscharing?
? Moet de oeverinscharing weer hersteld worden en hoeveel inspanning is daarvoor nodig?
? Wat is de waarde van de permanente belendingen en op welke afstand liggen de
belendingen met bijzondere waarden (bijvoorbeeld een weg, woningen, bedrijfsop
stallen of een primaire waterkering)?
? Kunnen er persoonlijke ongelukken plaatsvinden?
De eerste vraag wordt besproken in O.7.4; de overige vragen in O.7.5. Voor de vaststel
ling van de 'toelaatbare kans' wordt daarbij aansluiting gezocht bij bestaande normen
zoals NEN 6700 of CURpublicatie 166.
7.4 Overzicht methoden risicobeschouwing
Net als bij de analyse van de mechanismen die tot oeverinscharing leiden, kan de risi
cobeschouwing op een eenvoudige wijze worden uitgevoerd of op een gedetailleerde of
zelfs geavanceerde wijze, afhankelijk van de omstandigheden en de gevoelde noodzaak
om op het scherp van de snede te ontwerpen.
De eenvoudige methode is een deterministische methode met veiligheidsfactoren (zie
O.7.2). Die methode is toepasbaar voor niet te gecompliceerde omstandigheden.
Voldoende veiligheid wordt dan gegarandeerd door bij alle relevante onzekerheden aan
de veilige kant te ontwerpen. Dat zal over het algemeen leiden tot een conservatief ont
werp.
Bij de gedetailleerde, probabilistische methode wordt eerst het risico op het optreden
van een oeverinscharing voorspeld. Daarvoor bestaan in hoofdlijnen twee extreme
mogelijkheden (zie O.7.3):
?beschrijving op basis van kennis van de fysische processen, waarbij gebruik gemaakt
wordt van rekenmodellen, zoals beschreven in hoofdstuk O.6, en onzekerheden
weergeven in de onzekerheden van modelparameters;
? alleen op ervaring afgaan; dan onzekerheden beschrijven op basis van ervaringssta
tistiek.
Dat laatste wordt in principe ook al toegepast bij de eenvoudige methode (zie O.7.2).
Maar bij de gedetailleerde methode wordt de ervaringsstatistiek genuanceerd met
behulp van kennis van de fysische mechanismen, zoals beschreven in O.7.4.
Bij de gedetailleerde methode wordt de gevolgschade uitgedrukt in een toelaatbare kans
op optreden en, veelal, in een toelaatbare kans op het overschrijden van een bepaalde
inscharingslengte (zie O.7.5).
Als het gevolg van een eventuele oeverinscharing in een getal kan worden uitgedrukt,
bijvoorbeeld in euro's, kan ook het risico in een getal worden uitgedrukt en wordt dit
gelijk genomen aan het product van kans en gevolg. Dit kan als een geavanceerde
methode worden beschouwd en wordt als zodanig niet in deze Aanbeveling behandeld.
7.5
Aanbevelingen
Tabel 4 geeft per faalmechanisme en niveau van diepgang een aanbeveling voor uit te
voeren risicobeschouwingen. De beschouwingen moeten uitgevoerd worden voor iede
re uitvoeringsfase (zandwinning, terugstorten en herinrichting) en voor de fase van het
beheer. Bij de analyse voor de fase van beheer hoeft alleen rekening gehouden te wor
den met de situatie direct na voltooiing en de veranderingen die daarna redelijkerwijs
te voorzien zijn (zie ook hoofdstuk 9). De analyse is uiteraard alleen nodig voorzover
die relevant is gebleken in de faalmechanismeanalyse (hoofdstuk 6 of O.6).
CURAanbeveling 113
19
Tabel 4 Aanbeveling voor uit te voeren risicobeschouwingen per faalmechanisme en niveau van diep
gang. De beschouwingen moeten uitgevoerd worden voor elk van de fasen uitvoering, terug
storten en beheer.
Als de risico's bepaald volgens deze tabel te hoog zijn, moet een grotere diepgang geko
zen worden of dient het ontwerp te worden aangepast.
8 Begeleiding van zandwinning en terugstorten
Voor het handhaven van de kwaliteit van de uitvoering en het product moet tijdens de
uitvoering regelmatig worden nagegaan, of het proces nog
beheerst en naar verwach
ting verloopt, dan wel moet worden bijgesteld. Dit is van belang voor zowel de uitvoer
der/exploitant als voor de vergunninghandhaver. Daarvoor is een aantal metingen aan
boord van het werktuig en in de omgeving noodzakelijk.
In het geval van calamiteiten zoals een oeverinscharing dienen de meetgegevens
beschikbaar te zijn voor nadere analyse van de oorzaak. Daarom dienen de geregis
treerde gegevens tenminste gedurende drie maanden bewaard te worden.
Door een goede terugkoppeling van de operationele instellingen aan boord van de win
zuiger, zoals de positie van de zuigbuis en de gezogen dichtheid, met de taludgeome
trie direct of kort na het winnen, wordt meer inzicht verkregen in het proces en de loka
le bijzonderheden. Op deze wijze wordt de nauwkeurigheid steeds verhoogd en de kans
op onbeheerste bresvorming steeds verder verminderd.
NNiivveeaauu vvaann
ddiieeppggaanngg
FFaaaallmmeecchhaanniissmmee
AAffsscchhuuiivviinngg VVeerrwweekkiinnggssvvllooeeiiiinngg BBrreessvvllooeeiiiinngg
Ervaring Beschouwing van de mogelijke gevolgen van een eventueel optredende oeverin
scharing en de aanvaardbaarheid daarvan
Eenvoudig Nagaan of voldaan wordt
aan voorwaarden samen
gevat in tabel 2
OF:
Veiligheidsfactor uit
Bishop berekening waarin
verwachtingswaarden
ingevoerd zijn > 1,6
OF:
Veiligheidsfactor uit
Bishop berekening waarin
karakteristieke waarden
ingevoerd zijn > 1,3 Nagaan of voldaan wordt
aan voorwaarden samen
gevat in tabel 2
ÉN:
geen permanente belen
dingen met bijzondere
waarde binnen afstand
van 3x putdiepte Nagaan of voldaan wordt
aan voorwaarden samen
gevat in tabel 2
ÉN:
geen permanente belen
dingen met bijzondere
waarde binnen afstand
van 2x putdiepte
Gedetail
leerd Kans op kritieke inscha
ring < toelaatbare kans Kans op kritieke inscha
ring < toelaatbare kans Kans op kritieke inscha
ring < toelaatbare kans
Geavan
ceerd Nader in te vullen, afhankelijk van de situatie
CURAanbeveling 113
20
Aanbevolen wordt om de uitvoering van zandwinnen en terugstorten te begeleiden
zoals aangegeven in tabel 5. Dat is althans van toepassing voor het werken in de buurt
van de oever, dat wil zeggen op een afstand tot de beoogde oever van minder dan het
product van de beoogde putdiepte en de cotangens van de gemiddelde beoogde talud
helling. Het kan praktisch zijn ook op grotere afstand van de oever dezelfde werkwijze
aan te houden om maximale informatie over de put te verkrijgen.
Tabel 5 Aanbeveling voor uit te voeren metingen in de buurt van de oever bij uitvoering van zand
winning of terugstorten.
Naar analogie van het ontwerp worden hier ook vier niveaus van diepgang onderschei
den. Aanbevolen wordt het niveau van diepgang te hanteren dat als maatgevend te
voorschijn is gekomen bij de risicobeschouwing (tabel 4). Indien de risico's verbonden
aan taludstabiliteit behandeld kunnen worden 'op basis van ervaring', zoals uiteenge
zet in 4.2.1, kan ook de uitvoeringsbegeleiding plaatsvinden op basis van ervaring.
In hoofdstuk O.8 is de onderbouwing van deze aanbevelingen te vinden alsmede de
beschrijving van de metingen waarnaar in de tabel verwezen wordt.
Als zich tijdens de zandwinning onverhoopt toch een grote oeverinscharing voordoet,
dan moeten onmiddellijk de acties worden ondernomen die aanbevolen zijn in O.8.5
'Respons op grote oeverinscharing'.
NNiivveeaauu vvaann
ddiieeppggaanngg
AAccttiivviitteeiitt
Tijdens winning Tijdens
terugstorten Peilen (zie O.8.4)
Ervaring Voortzetting volgens ervaring
Eenvoudig 1. Logboek (zie O.8.2.1)
2. Positie winlocatie (zie
O.8.2.2) 1. Logboek (zie O.8.3)
2. Positie storten grond Peilen t.p.v. winnen en
storten 1 x per maand;
Peilen hele put 1x per
jaar
Gedetail
leerd 1 Logboek (zie O.8.2.1)
of automatischregistreren
2Positie winlocatie con
tinu (zie O.8.2.2)
3Productiekarak
teristieken continu
(zie O.8.2.3)
4Signaleringsbakens of
boeien in talud bij
oever en/of piketten
op oever 1 Logboek (zie O.8.3)
of automatisch registreren
2Positie stortlocatie
continu (zie O.8.3)
3Productiekarak
teristieken continu
(zie O.8.3) Peilen t.p.v. winnen en
storten 1 x per week;
Peilen hele put 1x per
jaar
Geavan
ceerd Als gedetailleerd + bijzondere metingen en registraties, zoals dagelijkse platte
grond met contourlijnen, resultaten sidescan sonar.
CURAanbeveling 113
21
9 Beheerfase ontgrondingen
Bij het ontwerp moeten de risico's tijdens de beheerfase onderzocht zijn (zie hoofdstuk
6 en 7). Daarbij kan alleen rekening gehouden worden met de situatie direct na vol
tooiing en de veranderingen die redelijkerwijs te voorzien zijn.
Met het oog daarop kan de ontwerper voorwaarden aan het beheer opleggen (zie 4.1,
laatste 2 aspecten). De beheerder moet in de gaten houden of de veranderingen niet
sterker zijn dan voorzien, en of er geen onvoorziene veranderingen plaatsvinden. Het
kan daarbij gaan om:
1. Geleidelijke veranderingen, als het dichtslibben van de bodem of erosie door golf of
stroom (vooral in zee, meer, rivier), resulteren ook in een wijziging van de taludgeo
metrie en/of de waterhuishouding. Regelmatige peilingen en metingen (met bijbeho
rende analyse van de gegevens) kunnen in dat geval dienen als controle van de veilig
heid van de taluds.
2. Menselijke activiteiten, die van invloed kunnen zijn op de kans op een oeverinscha
ring tijdens de beheerfase, zijn:
? opslag van een aanzienlijke hoeveelheid grond langs de oever
? aanbrengen of aanpassen van oeververdediging
? onderhoud van vegetatie of recreatieve voorzieningen (stranden)
? bouwactiviteiten (woningbouw, bedrijventerrein, wegen etc.) waardoor enerzijds de
belasting op de oever toeneemt en trillingen kunnen worden opgewekt, anderzijds de
schade door een eventuele oeverinscharing kan toenemen
? een flinke wijziging in de (grond)waterstand
Ten slotte dient bij een sterke functiewijziging van de plas, bijvoorbeeld het (later) stor
ten van grond in de plas of diepere zandwinning, het ontwerpproces opnieuw doorlo
pen te worden.
Titels van vermelde normen
NEN6740:2006 Geotechniek TGB 1990 Basiseisen en belastingen
NEN6700:2005 Technische grondslagen voor bouwconstructies TGB 1990
Algemene basiseisen
Literatuur
CURpublicatie 166 Damwandconstructies (4e, gewijzigde druk). CUR, Gouda, 2005.
CURAanbeveling 113
22
Nederlandse normen, voornormen en NAD's zijn een uitgave van de stichting Nederlands
Normalisatieinstituut (NEN), Vlinderweg 6, postbus 5059, 2600 GB Delft. Bestellingen bij NEN, ver
koop en informatielijn, tel. 015 2690391.
Met nadruk wordt erop gewezen dat deze CURAanbeveling de stand der techniek en de kennis weer
geeft op moment van uitgifte. CURNET houdt zich dan ook aanbevolen te worden geïnformeerd over
ervaringen die met het gebruik van deze Aanbeveling worden opgedaan.
CURAanbevelingen worden drie jaar na publicatie geëvalueerd en, als daar aanleiding toe bestaat, geac
tualiseerd. Hiervan wordt melding gemaakt in de vakpers.
Auteursrechten
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geau
tomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van CURNET.
Het is toegestaan overeenkomstig artikel 15a Auteurswet 1912 gegevens uit deze uitgave te citeren in
artikelen, scripties en boeken, mits de bron op duidelijke wijze wordt vermeld, alsmede de aanduiding
van de maker, indien deze in de bron voorkomt.
©CURAanbeveling 113 Oeverstabiliteit bij zandwinputten, Stichting CURNET, Gouda, 2008.'
Aansprakelijkheid
CURNET en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben een zo groot mogelijke zorg
vuldigheid betracht bij het samenstellen van deze uitgave. Nochtans moet de mogelijkheid niet worden
uitgesloten dat er toch fouten en onvolledigheden in deze uitgave voorkomen. Ieder gebruik van deze
uitgave en van gegevens daaruit is geheel voor eigen risico van de gebruiker en CURNET sluit, mede
ten behoeve van al degenen die aan deze uitgave hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uit voor
schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van deze uitgave en de daarin opgenomen gegevens, ten
zij de schade mocht voortvloeien uit opzet of grove schuld zijdens CURNET en/of degenen die aan deze
uitgave hebben meegewerkt.
Gouda, augustus 2008
Het bestuur van CURNET
Bouwen met kennis
Onderbouwing van CUR-Aanbeveling 113
Oeverstabiliteit bij
zandwinputten ?
deel O Onderbouwing
O-3
Oeverstabiliteit bij
zandwinputten ?
deel O Onderbouwing
CUR Bouw & Infra Onderbouwing
O-4
1 Aanloop tot de Aanbeveling....................................................................................... 6
2 Inventarisatie ervaringen bij zandwinputten............................................................ 7
2.1 Opzet van de inventarisatie....................................................................................... 7
2.2 Basisresultaten .......................................................................................................... 8
2.3 Representativiteit van de resultaten ........................................................................ 9
2.4 Uitgevoerd grondonderzoek ...................................................................................... 9
2.5 Waargenomen oeverinscharingen en invloedsfactoren ........................................ 10
2.6 Geometrische kenmerken van de oeverinscharingen ........................................... 12
3 Aspecten van belang in verschillende fasen van ontwikkeling zandwinputten... 22
3.1 Fasering van planvorming tot beheer ..................................................................... 22
3.2 Planvorming ............................................................................................................. 23
3.3 Ontwerp (voor stabiliteit) ......................................................................................... 27
3.3.1 Keuzes tijdens planvorming, van belang voor het ontwerp................................... 27
3.3.2 Ontwerpfilosofie ....................................................................................................... 27
3.3.3 Beschrijving van het ontwerpproces ....................................................................... 29
3.4 Uitvoering van een zandwinning inclusief eventueel terugstorten ....................... 30
3.4.1 Procesbeheersing en controle ................................................................................ 30
3.4.2 Methoden en materieel voor zandwinning ............................................................. 30
3.4.3 Het zandzuigproces ................................................................................................. 32
3.4.4 Methoden voor terugstorten ................................................................................... 34
3.4.5 Inrichting van de plas .............................................................................................. 35
3.5 Beheer ...................................................................................................................... 35
4 Mechanismen die tot oeverinscharing kunnen leiden.......................................... 36
4.1 Overzicht mechanismen .......................................................................................... 36
4.2 Taludafschuiving ...................................................................................................... 37
4.3 Verwekingsvloeiing .................................................................................................. 39
4.4 Bresvloeiing.............................................................................................................. 41
4.5 Interactie tussen verschillende mechanismen ...................................................... 43
5 Grondonderzoek en overige metingen................................................................... 45
5.1 Relevantie grondonderzoek en hoofdstukindeling ................................................ 45
5.2 Overzicht onderzoeksmethoden voor verschillende grondkarakteristieken ........ 46
5.3 Gebruik van archief- en kaartmateriaal.................................................................. 48
5.4 Veldonderzoek ......................................................................................................... 48
5.4.1 Sonderingen ............................................................................................................. 49
5.4.2 Boringen ................................................................................................................... 50
5.4.3 Elektrische dichtheidmetingen ............................................................................... 51
5.4.4 Geofysische metingen ............................................................................................. 52
5.5 Laboratoriumonderzoek .......................................................................................... 52
5.5.1 Grondclassificatie .................................................................................................... 52
5.5.2 (Schuif)sterkte klei/veen ......................................................................................... 54
5.5.3 Minimum en maximum dichtheid ........................................................................... 54
5.5.4 Verwekingsgevoeligheid als functie van relatieve dichtheid ................................. 55
5.5.5 Doorlatendheid van zand ........................................................................................ 57
5.6 Overige metingen..................................................................................................... 58
5.6.1 Grondwaterstanden en stijghoogten ...................................................................... 58
5.6.2 Stroming- en golfcondities....................................................................................... 58
5.6.3 Zandtransport.......................................................................................................... 59
6 Analyse faalmechanismen...................................................................................... 60
6.1 Afschuiving ............................................................................................................... 60
6.1.1 Kennis over afschuiving .......................................................................................... 60
6.1.2 Optreden van een afschuiving tijdens uitvoering................................................... 60
6.1.3 Optreden van een afschuiving tijdens terugstorten............................................... 62
6.1.4 Optreden van een afschuiving in de beheersfase ................................................. 63
6.2 Verwekingsvloeiing .................................................................................................. 63
6.2.1 Kennis over verwekingsvloeiing .............................................................................. 63
6.2.2 Optreden van een verwekingsvloeiing tijdens de uitvoering ................................. 64
CUR Bouw & Infra Onderbouwing
O-5
6.2.3 Optreden van een verwekingsvloeiing bij terugstorten ......................................... 69
6.2.4 Optreden van een verwekingsvloeiing tijdens fase van beheer ............................ 69
6.3 Beheerst bressen en onbeheerste bresvloeiing .................................................... 71
6.3.1 Kennis over bressen en bresvloeiing...................................................................... 71
6.3.2 Beheerst bressen..................................................................................................... 72
6.3.3 Bresvloeiing en oeverinscharing ............................................................................. 83
6.4 Stabiliteit aantonen met praktijkproef.................................................................... 83
7 Risicoanalyse........................................................................................................... 85
7.1 Overzicht methoden risicoanalyse .......................................................................... 85
7.2 Eenvoudige risicoanalyse ........................................................................................ 85
7.3 Optredingskans oeverinscharing op basis van rekenmodellen ............................ 86
7.4 Optredingskans oeverinscharing op basis van statistiek en rekenmodellen ....... 88
7.4.1 Ervaringsstatistiek ................................................................................................... 88
7.4.2 Nuancering van de statistiek .................................................................................. 89
7.5 Omvang van een oeverinscharing........................................................................... 90
7.5.1 Kritieke inscharingslengte en faalkans .................................................................. 90
7.5.2 Inscharingen bij zandwinputten .............................................................................. 91
7.5.3 Inscharingen in Zeeland .......................................................................................... 91
7.6 Schatting gevolgschade en bepaling aanvaardbare kans..................................... 92
8 Begeleiding van zandwinning en terugstorten....................................................... 95
8.1 Doel: procesbeheersing........................................................................................... 95
8.2 Metingen en registraties tijdens het winnen .......................................................... 95
8.2.1 Logboek .................................................................................................................... 95
8.2.2 Positie winlocatie..................................................................................................... 95
8.2.3 Meting productiekarakteristieken........................................................................... 96
8.2.4 Korrelverdeling en andere grondkarakteristieken ................................................. 96
8.2.5 Waterbeheer ............................................................................................................ 96
8.2.6 Meting taludontwikkeling ........................................................................................ 97
8.2.7 Mogelijkheden voor metingen en registratie bij zuiger.......................................... 97
8.3 Metingen bij terugstorten ......................................................................................100
8.4 Dieptepeilingen ......................................................................................................101
8.5 Respons op grote oeverinscharing .......................................................................103
8.5.1 Onderzoek oorzaak oeverinscharing ....................................................................103
8.5.2 Herstelplan .............................................................................................................104
Literatuur...............................................................................................................................105
CUR Bouw & Infra Onderbouwing
O-6
Hoofdstuk 1
Aanloop tot de Aanbeveling
Het vinden van nieuwe locaties voor zandwinning blijkt de laatste jaren steeds moeilijker.
Als gevolg daarvan bestaat de tendens bestaande zandwinningen maximaal te benutten.
Om het ruimtebeslag van zandwinningen te beperken, wordt gestreefd naar zo steil
mogelijke taluds en wordt steeds dieper gewonnen. Deze ontwikkelingen hebben in de
afgelopen jaren op een aantal locaties geleid tot oeverinscharingen, soms met
aanzienlijke schade aan de omgeving tot gevolg.
Het is daarom "zaak alle beschikbare inzicht en kennis te mobiliseren over de oorzaken
van dergelijke taludinstabiliteiten en over de mogelijkheden deze te voorkomen om een
aanbeveling te kunnen formuleren gericht op voldoende veiligheid bij optimale benutting
van de winputten", aldus CUR-preadviescommissie PC 130 (rapport d.d. 2003-01-13). Die
commissie voegt er aan toe: "Het is bovendien essentieel dat er voldoende draagvlak voor
de aanbeveling wordt gecreëerd. Mede daarom kan de aanbeveling het best verschijnen
als CUR-Aanbeveling."
CUR Bouw & Infra Onderbouwing
O-7
Hoofdstuk 2
Inventarisatie ervaringen bij
zandwinputten
2.1 Opzet van de inventarisatie
De Commissie heeft de zandwinputten in Nederland geïnventariseerd met betrekking tot
gegevens die relevant kunnen zijn voor de oeverstabiliteit. Voor die inventarisatie is
onderstaande vragenlijst opgesteld.
Vragenlijst over ervaringen met bestaande zandwinputten
Waar bevindt de put zich?
Naam put/plas:
Provincie:
Gemeente:
Wanneer is met de exploitatie begonnen?
Datum vergunningverlening:
Is de exploitatie al voltooid? ja/nee
Zo ja, hoe lang geleden?
Wat is de omtrek van de put (voorzover thans geëxploiteerd)?
Welk grondonderzoek is er verricht?
Aantal en diepte boringen:
Aantal en diepte sonderingen:
Eventueel ander onderzoek:
Hoe is de grondopbouw?
Aantal te onderscheiden grondlagen:
Van elke zandlaag de gemiddelde D 50:
Op welke wijze zijn de gegevens van het grondonderzoek geanalyseerd?
Zijn de gegevens door een geotechnisch instituut geanalyseerd? ja/nee
Zijn de sonderingen geanalyseerd op pakkingsdichtheid? ja/nee
Zo ja, wijzen die er op dat het zand overal vastgepakt is? ja/nee
Zijn de boorgegevens geanalyseerd op bresgevoeligheid? ja/nee
Zo ja, wijzen die er op dat het zand bresgevoelig is? ja/nee
Wat is de gerealiseerde putdiepte t.o.v. het omringende maaiveld?
CUR Bouw & Infra Onderbouwing
O-8
Wat is de waterstand t.o.v. het omringende maaiveld?
Welke taludvorm (taludhelling of hellingen; breedte en diepte van eventuele bermen) is
gerealiseerd?
Welke winmethode is gehanteerd?
Soort werktuig:
Capaciteit werktuig:
Insteekdiepte per te baggeren laag:
Frequentie en afstand verplaatsing zuigmond:
Richting verplaatsing t.o.v. de oever:
Welke metingen zijn uitgevoerd en met welke frequentie in de tijd:
Is het ontwerp gebaseerd op basis van ervaring? ja/nee
Zo ja, welke soort(en) van ervaring is gebruikt?
En verder, hoe is deze ervaring verwoord bij het indienen van een vergunningaanvraag?
Zijn er depots aangebracht langs de oevers? ja/nee
Zo ja, tot hoe hoog ongeveer en op welke afstand van de oever?
Zijn er wegen, pijpleidingen en/of gebouwen op een afstand van minder dan 30 m van de
oever? ja/nee
Zo ja, wat?
Idem voor een afstand van 100 m? ja/nee
Zo ja, wat?
Zijn er problemen opgetreden met taludstabiliteit en/of oeverinscharingen? ja/nee
Zo ja, hoe groot was de schade (bijvoorbeeld de inscharingslengte) en welke maatregelen
zijn toen genomen?
De vragenlijst is eind april 2005 toegestuurd naar exploitanten van zandwinputten. De
meeste vragenlijsten zijn binnen een maand ingevuld. Enkele zijn in de loop van 2005
binnengekomen bij GeoDelft. De antwoorden zijn verwerkt door GeoDelft, althans
voorzover ze betrekking hadden op zandwinputten waarbij de zandwinning grotendeels
onder water heeft plaatsgevonden.
GeoDelft en WL|Delft Hydraulics hebben de antwoorden aangevuld met gegevens over
zandwinputten uit de eigen archieven. Een deel van die gegevens is gedateerd, omdat ze
betrekking hebben op situaties van 10 tot 20 jaar geleden. Waar dat zo is, is dat
aangegeven.
2.2 Basisresultaten
De resultaten zijn weergegeven in tabel 2.2 (a, b en c). De gegevens zijn verwerkt per
provincie. De kolommen in deze tabel hebben betrekking op de geometrische kenmerken
van de zandwinputten, op de grondopbouw, op het gebruikte winwerktuig en op de vraag
of een of meer oeverinstabiliteiten zijn opgetreden.
CUR Bouw & Infra Onderbouwing
O-9
Bij de oppervlakte, de omtrek, de taludhelling en de diepte gaat het n
Reacties