Bouwen met kennis
Bepaling van de invloed van polypro-
pyleenvezels in beton op de vorming
van plastische krimpscheuren
C U R - A a n b e v e l i n g 4 2 : 2 0 1 1
Testing the effect of polypropylene fibres in concrete on
the formation of plastic shrinkage cracks
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
2
Voorwoord bij de tweede, herziene uitgave
In CUR-Aanbevelingen wordt veelvuldig verwezen naar normen en vaak worden voor specifieke onder-
werpen aanvullende eisen gesteld. Bij CUR-Aanbevelingen op betongebied waren dat vooral de normen
voor toeslagmaterialen (NEN 5905), betontechnologie (NEN 5950), de berekening van betonconstruc-
ties (NEN 6720) en de uitvoering van betonconstructies (NEN 6722).
Met de invoering van Europese normen in Nederland (NEN-EN) worden de oorspronkelijke Nederlandse
normen (NEN) ingetrokken. Dit houdt in dat CUR-Aanbevelingen aan de nieuwe normen moeten worden
aangepast.
Dat geldt ook voor CUR-Aanbeveling 42:2011. Deze herziene uitgave is aangepast aan de vigerende
normen.
CUR-voorschriftencommissie 91 "Revisie CUR-Aanbevelingen" heeft het proces begeleid om tot deze
herziene uitgave van CUR-Aanbeveling 42 te komen. VC 91 was als volgt samengesteld: prof.ir. C. van
Weeren (voorzitter, AVC "Beton"), dr.ir. H.A.W. Cornelissen (voorzitter NEN/CUR commissie 353 039/
VC12 "Beton"), ir. F.B.J. Gijsbers (voorzitter NEN/CUR-commissie 351 001 09/VC20 "TGB Betoncon-
structies", ing. M.J. van der Vliet (voorzitter a.i. NEN/CUR-commissie 351 085/VC 18 Uitvoering van
betonconstructies), dr.ir. G. van der Wegen (rapporteur), ir. S.N.M. Wijte (rapporteur) en drs. E. Vega
(coördinator).
NEN/CUR commissie 353 039/VC12 'Beton' stemt in met de inhoud van \
CUR-Aanbeveling 42:2011.
Met de publicatie van deze tweede, herziene versie, is de eerste versie van 1995 vervallen.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
3
Voorwoord bij de eerste uitgave
Het toepassen van vezels in beton met het doel de eigenschappen van betonspecie of beton in gunstige
zin te beïnvloeden, staat de laatste jaren sterk in de belangstelling.
Vezelmaterialen die hiervoor in aanmerking kunnen komen, zijn van natuurlijke of van kunstmatige her-
komst. Onder deze laatste worden vezels verstaan, die volgens een bepaald fabrieksmatig procédé
worden vervaardigd, zoals staal-, glas- en kunststofvezels.
Polypropyleenvezels worden toegevoegd tijdens het vervaardigen van betonspecie, waarbij de dosering
van belang is voor de verwerkbaarheid van de specie en het beoogde effect in het beton. Bij het men-
gen verdelen de vezels zich driedimensionaal in de betonspecie, waarbij het effect van 'samenballing',
c.q. het ontstaan van 'vezelnesten' gewoonlijk niet optreedt. Door toevoeging van polypropyleenvezels
worden de zetmaat en de schudmaat van de betonspecie kleiner.
Op de verwerkbaarheid heeft dit nagenoeg geen invloed en mag, behoudens de voor deze Aanbeveling
beschreven beproevingsmethode, in het algemeen geen reden zijn voor het op welke wijze dan ook
plastischer maken van de betonspecie.
Polypropyleenvezels kunnen verder worden toegepast in dunwandige cementproducten of in spuitbeton
bij betonreparatiewerkzaamheden. Tot slot kan worden vermeld dat polypropyleenvezels bestand zijn
tegen de inwerking van een groot aantal chemicaliën.
CUR-onderzoekcommissie B 60 'Kunststofvezels in beton' kreeg de taak op basis van laboratoriumon-
derzoek een representatieve en reproduceerbare beproevingsmethode te ontwikkelen voor het vaststel-
len van de invloed van polypropyleenvezels op de vorming van plastische krimpscheuren in beton.
Deze CUR-Aanbeveling beschrijft de beproevingsmethode en geeft criteria aan de hand waarvan de ef-
fectiviteit van de polypropyleenvezel kan worden beoordeeld.
Het beperken of voorkomen van plastische krimpscheuren in beton zal de permeabiliteit ervan in gun-
stige zin beïnvloeden. Tijdens het laboratoriumonderzoek, dat is uitgevoerd voor de ontwikkeling van de
beproevingsmethode, is tevens onderzocht of toepassing van polypropyleenvezels invloed heeft op de
permeabiliteit van daarmee vervaardigd beton.
De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in een artikel in Cement 1995, nr. 11.
Op het moment van verschijnen van deze CUR-Aanbeveling was de samenstelling van onderzoekcom-
missie B 60 als volgt:
ing. A.H. Verhagen, voorzitter
ing. N.P. van Lith, secretaris
G. Drost
F.S.G. Goossen
ing. V. Hälsig
P.A. van Opmeer S.B. van der Velde
ir. A.J. Wubs
prof.dr. J.M.J.M. Bijen, rapporteur
ing. D. de Bondt, rapporteur
ing. A.R. Kerp, coördinator
prof.ir. P.C. Kreijger, mentor
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
4
Inhoud
1 Onderwerp en toepassingsgebied 5
1.1 Onderwerp 5
1.2 Toepassingsgebied 5
2 Termen en definities 5
2.1 Plastische krimpscheuren 5
2.2 Blanco beton(specie) 5
2.3 Polypropyleen 5
2.4 Polypropyleenvezels 5
2.5 Coating 5
2.6 Expositie 5
2.7 Verdampingssnelheid 5
3 Toepassing van polypropyleenvezels in beton 5
3.1 Algemeen 5
3.2 Vezeltypen 5
3.3 Hoeveelheid 5
3.4 Dosering 6
3.5 Menging 6
4 Eisen 6
5 Onderzoek naar de vorming van plastische krimpscheuren 6
5.1 Algemeen 6
5.2 Karakterisering van de polypropyleenvezel 6
5.3 Vervaardiging van de betonspecie 7
5.3.1 Algemeen 7
5.3.1.1 Samenstelling en consistentie van de blanco betonspecie 7
5.3.1.2 Samenstelling en consistentie van de betonspecie met polypropyleenvezels 7
5.3.2 Toestellen en hulpmiddelen 7
5.3.3 Werkwijze 7
5.4 Vervaardiging van de proefstukken 8
5.4.1 Algemeen 8
5.4.2 Toestellen en hulpmiddelen 8
5.4.3 Werkwijze 8
5.5 Expositie van de proefstukken 9
5.5.1 Algemeen 9
5.5.2 Toestellen en hulpmiddelen 9
5.5.3 Werkwijze 10
5.5.3.1 Algemeen 10
5.5.3.2 Expositie-omstandigheden van blanco beton 10
5.5.3.3 Expositie-omstandigheden van beton met polypropyleenvezels 10
5.5.3.4 Opname en registratie van gegevens tijdens de expositie 10
5.6 Opname en registratie van het scheurpatroon 10
6 Verslag 11
Titels van de vermelde normen 11
Bijlage A Korrelverdeling: grenslijnen voor korrelgroep 0-16 12
Bijlage B Dosering van grondstoffen en menging van betonspecie 13
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
5
1 Onderwerp en toepassingsgebied
1.1 Onderwerp
Deze CUR-Aanbeveling beschrijft de beproevingsmethode voor het bepalen van de invloed die aan be-
tonspecie toegevoegde polypropyleenvezels hebben op de vorming van plastische krimpscheuren.
1.2 Toepassingsgebied
Deze CUR-Aanbeveling is, in aanvulling op NEN-EN 206-1 en NEN 8005, bedoeld te worden toegepast
op al dan niet constructief beton met polypro pyleenvezels in alle ondersteuningssituaties.
2 Termen en definities
De hieronder genoemde termen en definities zijn in aanvulling op de normen waar deze Aanbeveling
naar verwijst.
2.1 Plastische krimpscheuren: krimpscheuren, ontstaan in de periode tussen het storten van de
betonspecie en het begin van de verharding.
2.2 Blanco beton(specie): beton(specie) zonder polypropyleenvezels, waarvan de samen
stelling
overeenkomt met die van 5.3.1.1 van deze Aanbeveling.
2.3
Polypropyleen: een helderwitte thermoplastische kunststof gevormd door polymeri satie van propeen,
ook wel polypropeen genoemd.
2.4 Polypropyleenvezels: draadvormige deeltjes van polypropyleen met of zonder coating.
2.5
Coating: een vezelomhullende laag die tot doel heeft de mengbaarheid van de polypropyleenvezel in
betonspecie te verbeteren, luchtinsluiting tegen te gaan en de aanhechting aan beton te bevorderen.
2.6 Expositie: het blootstellen van een proefstuk aan bepaalde externe omstandigheden.
2.7 Verdampingssnelheid: snelheid waarmee het water uit het beton verdampt, in kg/m
2 · h.
3 Toepassing van polypropyleenvezels in
beton
3.1 Algemeen
De toepassing van polypropyleenvezels in betonspecie heeft primair tot doel het beperken van de
scheurgevoeligheid ten gevolge van plastische krimp.
Deze gunstige invloed zal slechts tot uiting komen als ook de voor beton zonder poly propyleenvezels
noodzakelijke maatregelen zijn genomen om die scheurvorming te voorkomen. Mengselsamenstelling,
verwerking, verdichting, nabehandeling en de keuze van de voegafstanden zijn in dit verband voor beton
met polypropyleenvezels evenzeer van belang als voor beton zonder polypropyleenvezels.
3.2 Vezeltypen
Polypropyleenvezels zijn leverbaar in diverse dikten, lengten en vormen.
De leveranciers verstrekken gegevens omtrent de daaruit te maken keuze.
3.3 Hoeveelheid
De meest effectieve hoeveelheid polypropyleenvezels voor de in deze Aanbeveling beschreven beproe-
vingsmethode bedraagt ongeveer 0,9 kg per m
3 beton, overeen komstig de verwerkingsvoorschriften
van de leverancier.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
6
3.4 Dosering
Dosering geschiedt tijdens het vervaardigen van de betonspecie, door weging en/of gebruikmaking van
verpakkingen met bekend gewicht, overeenkomstig de verwerkingsvoorschriften van de leverancier.
3.5 Menging
De verwerkingsvoorschriften van de leverancier voor de wijze van menging in de betonspecie moeten
worden opgevolgd.
4 Eisen
Het onderzochte type polypropyleenvezel voldoet bij de toegepaste dosering als in het bovenvlak van
alle drie de proefstukken van beton met polypropyleenvezels geen scheuren en/of craquelé worden
aangetroffen. Het onderzoeksresultaat is geldig als in het bovenvlak van alle drie de proefstukken van
blanco beton scheuren en/of craquelé worden aangetroffen.
5 Onderzoek naar de vorming van plastische
krimpscheuren
5.1 Algemeen
Het onderzoek moet uit zodanige expositie van drie proefstukken van blanco beton en drie van beton
met polypropyleenvezels bestaan dat een verdampingssnelheid wordt bereikt die plastische krimp-
scheuren opwekt bij de proefstukken van blanco beton.
Voor de drie proefstukken van beton met polypropyleenvezels moet hetzelfde vezel type worden ge-
bruikt in dezelfde hoeveelheid.
De proefstukken moeten een afmeting hebben van 600×600×50 mm
3.
Het onderzoek moet achtereenvolgens bestaan uit:
? het vervaardigen en exposeren van een proefstuk van blanco beton, gevolgd door het opnemen van
de resultaten;
? het vervaardigen en exposeren van een proefstuk van beton met polypropyleenvezels, gevolgd door
het opnemen van de resultaten;
? herhaling van het voornoemde voor het tweede en derde proefstuk van elke betonsoort.
5.2 Karakterisering van de polypropyleenvezel
De polypropyleenvezels moeten als volgt worden gekarakteriseerd:
? merknaam en aanduiding type;
? vorm en afmetingen;
? volumieke massa;
? smeltpunt;
? aanwezigheid van een coating.
Toelichting
De aanwezigheid van een doelmatige coating kan op eenvoudige wijze als v\
olgt worden vastgesteld:
? Strooi enkele vezels op een laag water van 10 mm hoogte in een erlenmeyer.
? Bij aanwezigheid van een doelmatige coating zullen de vezels in het wateroppervlak zinken.
? Voeg meer vezels toe, sluit de erlenmeyer, schud rustig, laat het geheel een minuut staan.
? Bij aanwezigheid van een doelmatige coating treedt nu geen luchtinsluiting op.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
7
5.3 Vervaardiging van de betonspecie
5.3.1 Algemeen
De gebruikte grondstoffen voor alle proefstukken moeten uit één levering afkomstig zijn. De betonspe-
cie moet per proefstuk worden vervaardigd. De betonspecie moet worden vervaardigd en de schudmaat
moet worden bepaald met de toestellen en hulpmiddelen als genoemd in 5.3.2, op de wijze als ge-
noemd in 5.3.3.
5.3.1.1 Samenstelling en consistentie van de blanco betonspecie
De betonspecie moet per m
3 als volgt worden samengesteld:
? 360 kg hoogovencement CEM lll/B 42,5 LH HS overeenkomstig NEN-EN 197-1 + NEN 3550;
? zoveel water overeenkomstig NEN-EN 1008 als nodig voor het bereiken van een schudmaat van
480 ± 25 mm;
? droog rivierzand en -grind overeenkomstig NEN-EN 12620 + NEN 5905; grootste korrelafmeting 16
mm; korrelverdeling van het toeslagmengsel aan de fijne zijde van het A-B gebied (zie bijlage A);
fijnheidsmodulus 5,0 ± 0,1.
De betonspecie moet ten minste 161 liter fijn materiaal (< 250 ?m) bevatten, bestaande uit 122 liter
cement en ten minste 39 liter zand.
Toelichting
De benodigde hoeveelheid water per m
3 zal ongeveer 200 liter bedragen.
5.3.1.2 Samenstelling en consistentie van de betonspecie met polypropyleenvezels
De samenstelling moet overeenkomstig de blanco betonspecie zijn, met toevoeging van de voorge-
schreven hoeveelheid polypropyleenvezels, die door weging op 0,1 gram nauwkeurig wordt bepaald.
Indien de schudmaat na toevoeging van de vezels daalt tot minder dan 455 mm vindt correctie plaats
tot 480 ± 25 mm door middel van toevoeging van een plastificeermiddel op basis van naftaleenligno-
sulfaat zonder vertragende bestanddelen, met een vaste stofgehalte tussen 20 en 40% (m/m) overeen-
komstig NEN-EN 934-1.
5.3.2 Toestellen en hulpmiddelen
Voor de benodigde toestellen en hulpmiddelen en voor de daaraan te stellen eisen geldt het gestelde
in:
? bijlage B voor de vervaardiging van de betonspecie;
? hoofdstuk 4 van NEN-EN 12350-5 voor de bepaling van de schudmaat.
5.3.3 Werkwijze
Voor de te volgen werkwijze bij het vervaardigen van de betonspecie geldt in aanvulling op het gestelde
in bijlage B, het volgende:
Alle grondstoffen en de menginstallatie moeten vooraf worden verwarmd tot 30 ± 2 °C. Het mengen
moet geschieden bij een omgevingstemperatuur van 30 ± 2 °C.
De mengprocedure moet als volgt verlopen:
? zand en grind 30 seconden mengen;
? cement toevoegen, 30 seconden mengen;
? water toevoegen, 2 minuten mengen.
Voor beton met polypropyleenvezels gevolgd door:
? vezels toevoegen, mengen volgens verwerkingsvoorschrift van de leverancier;
? zonodig plastificeermiddel toevoegen, mengen volgens verwerkingsvoorschrift leverancier.
Voor de te volgen werkwijze bij het bepalen van de schudmaat geldt het gestelde in hoofdstuk 6 van
NEN-EN 12350-5.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
8
5.4 Vervaardiging van de proefstukken
5.4.1 Algemeen
De proefstukken moeten vervaardigd worden met de toestellen en hulpmiddelen als genoemd in 5.4.2,
op de wijze als genoemd in 5.4.3.
5.4.2 Toestellen en hulpmiddelen
Er moet gebruik worden gemaakt van:
? een houten mal met wapeningsstaven volgens figuur 1;
? een triltafel met een frequentie van 50 Hz en met een amplitude van 0,85 mm.
5.4.3 Werkwijze
De omgevingstemperatuur en de temperatuur van de mal moeten 30 ± 2 °C bedragen. De mal moet tot
halve hoogte worden gevuld, 30 seconden verdicht, afgevuld, 1 minuut verdicht en direct aansluitend
licht afgespaand met een stalen spaan.
Materiaal: hout, glad en vlak, niet wateropzuigend, behandeld met ontkistingsmiddel
Naden: waterdicht afgewerkt
a: wapeningsstaaf, lg. 500,geprofileerd, FeB 500 HWL conform NEN-EN 10080 + NEN 6008, met
gietijzeren afstandhouders
Figuur 1 Mal voor proefstuk. Dwarsdoorsnede en bovenaanzicht, maten in mm
a
a
a
a
a
a
600
600
50
50125
125
250
540 30 30 25
25 50
50
50
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
9
a: IR-Iamp
b: Thermokoppel
c: Meetpunt windsnelheid
d: Schoepenwand
Figuur 2 Schematische weergave windtunnel. Bovenaanzicht en langsdoorsnede, maten in mm
5.5 Expositie van de proefstukken
5.5.1 Algemeen
De gevulde mal wordt direct geplaatst in een windtunnel volgens 5.5.2 en onderworpen aan de exposi-
tieomstandigheden volgens 5.5.3.
5.5.2 Toestellen en hulpmiddelen
Voor het uitvoeren van deze beproevingsmethode is een eenvoudige windtunnel nodig. De windtunnel
moet worden samengesteld overeenkomstig figuur 2 en bevindt zich in een klimaatkamer.
De windtunnel en de klimaatkamer moeten voldoen aan onderstaande specifi\
caties.
De op te wekken windsnelheid is groter dan 7 m/s.
De windsnelheidsmeter bevindt zich 150 mm achter het proefstuk en 50 mm hoger dan het bovenvlak
daarvan en heeft een meetnauwkeurigheid van 0,5 m/s.
Het bovenvlak van de windtunnel is transparant. In het bovenvlak bevinden zich boven het proefstuk vijf
infraroodlampen 150 Watt type Osram Siccatherm of gelijkwaardig om het betonoppervlak aanvullend
te verwarmen.
De temperatuur in het bovenvlak van het proefstuk wordt gemeten met drie thermokoppels koper-con-
stant aan (type T) met een meetnauwkeurigheid van 1°C.
Het proefstuk rust op een weegtoestel met een meetnauwkeurigheid van 10 g om de verdampte hoe-
veelheid water te meten.
De windtunnel bevindt zich in een klimaatkamer waarin de lucht een temperatuur heeft van 20 ± 2 °C bij
een relatieve vochtigheid van 30 - 35%. De lucht die door de windtunnel stroomt is uit deze klimaatka-
mer afkomstig. De instrumenten voor de bepaling van luchttemperatuur en relatieve vochtigheid moeten
een meetnauw keurigheid hebben van respectievelijk 1°C en 5% RV.
b
a
b
b
d b b c c
a
a
a
a
a a a
1200
600
600 700
50
5050
lucht in
mal met proefstukweegtoestel lucht uit
ventila- tor
150 150
150
300
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
10
5.5.3 Werkwijze
5.5.3.1 Algemeen
De expositie moet 24 uur duren en plaatsvinden onder de omstandigheden als genoemd in 5.5.3.2 of
5.5.3.3.
5.5.3.2 Expositie-omstandigheden van blanco beton
De omstandigheden tijdens de expositie van een proefstuk van blanco beton moeten zijn:
? temperatuur luchtstroom 20 ± 2 °C gedurende 24 uur;
? relatieve vochtigheid luchtstroom 30 - 35% gedurende dezelfde 24 uur;
? temperatuur bovenvlak proefstuk 30 - 35°C gedurende de eerste 6 uur;
? windsnelheid gedurende dezelfde 24 uur 7 - 8 m/s of zoveel meer als nodig is om de volgende
waarden voor de verdampingssnelheid te bereiken:
o in het eerste uur meer dan 1 kg/m
2 · h;
o in het tweede uur 1,5 - 2 kg/m 2 · h;
o in het derde en vierde uur 1 - 1,5 kg/m 2 · h;
o in het vijfde en zesde uur meer dan 0,5 kg/m 2 · h.
Toelichting
De verdampingssnelheid in kg/m
2 · h moet berekend worden door het massaverlies in kg per uur te
delen door het oppervlak van het proefstuk in m 2 en het quotiënt af te ronden op 0,1 kg/m 2 · h.
5.5.3.3 Expositie-omstandigheden van beton met polypropyleenvezels
De omstandigheden tijdens de expositie van een proefstuk van beton met polypropyleenvezels moeten
zijn:
? temperatuur luchtstroom 20 ± 2 °C gedurende 24 uur;
? relatieve vochtigheid luchtstroom 30 - 35% gedurende dezelfde 24 uur;
? temperatuur bovenvlak proefstuk 30 - 35°C gedurende de eerste 6 uur;
? windsnelheid gedurende dezelfde 24 uur als aangehouden bij het bijbehorende en direct vooraf-
gaand geëxposeerde proefstuk van blanco beton, maar nu zonder verdere eisen aan de verdam-
pingssnelheid.
5.5.3.4 Opname en registratie van gegevens tijdens de expositie
Gedurende de expositie moeten de volgende gegevens worden bepaald en geregistreerd:
? de omgevingstemperatuur in hele °C gedurende 24 uur, na elk half uur;
? de relatieve vochtigheid in hele % gedurende dezelfde 24 uur, na elk half uur;
? de windsnelheid in halve m/s gedurende dezelfde 24 uur, na elk half uur;
? de oppervlaktetemperatuur van het proefstuk in hele °C gedurende de eerste 6 uur, na elk half
uur;
? de massa van het proefstuk in veelvouden van 10 g gedurende de eerste 6 uur, na elk half uur;
? het moment in de eerste zes uur waarop de eerste scheur zichtbaar wordt; dit mag geschieden met
het blote oog en door middel van controle per half uur.
5.6 Opname en registratie van het scheurpatroon
Direct na beëindiging van de expositie moet het proefstuk uit de mal worden genomen en moeten van
elke scheur in het bovenvlak lengte in hele mm en wijdte in veelvouden van 0,05 mm worden gemeten.
Het scheurpatroon moet met vermelding van de afmetingen vastgelegd worden op een tekening. Daarbij
moet vermeld worden welke scheuren geheel of gedeeltelijk doorgaan over de volle plaatdikte.
Voorts moet het totale scheuroppervlak in mm
2 berekend worden door sommatie van het product van
lengte en wijdte van elke scheur.
In het bovenvlak zichtbare scheuren met een wijdte van minder dan 0,05 mm moeten op de tekening
worden aangegeven als craquelé zonder vermelding van afmetingen.
Ook moet vermeld worden welke scheur het eerst ontstond en op welk tijdstip.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
11
6 Verslag
In het verslag moet ten minste het volgende worden opgenomen:
? verwijzing naar deze CUR-Aanbeveling;
? vezel: karakterisering overeenkomstig 5.2, hoeveelheid per m
3 betonspecie;
? betonspecie: alle gegevens aangaande samenstelling en schudmaat overeenkomstig 5.3;
? expositie: alle gegevens betreffende de expositie-omstandigheden overeenkomstig 5.5;
? verdamping: de verdampingssnelheden als bedoeld in 5.5.3.2;
? scheurpatroon: tekening van elk gescheurd proefstuk volgens 5.6, tabel voor elk gescheurd proef-
stuk met lengte en wijdte per scheur overeenkomstig 5.6 en met het totale scheuroppervlak in
mm
2;
? conclusies.
Titels van de vermelde normen
NEN-EN 197-1:2000 Cement ? Deel 1: Samenstelling, specificatie en conformiteits criteria voor
gewone cementsoorten, inclusief wijzigingsblad A1:2004 en A3:2007
NEN-EN 934-1:2008 Hulpstoffen voor beton, mortel en injectiemortel ? Deel 1: Algemene eisen
NEN-EN 1008:2002 Aanmaakwater voor beton: Specificatie voor monsterneming, beproeving en
beoordeling van de geschiktheid van water, inclusief spoelwater van reinigingsinstal-
laties in de betonindustrie, als aanmaakwater voor beton
NEN 3550:2006 Cement volgens NEN-EN 197-1, NEN-EN 197-4 of NEN-EN 14216, met
aanvullende speciale eigenschappen ? Definities en eisen
NEN 5905:2005 Nederlandse aanvulling op NEN-EN 12620 "Toeslagmaterialen voor beton",
inclusief wijzigingsblad A1:2008
NEN 6008: 2008 Betonstaal
NEN-EN 12620:2002 Toeslagmateriaal voor beton, inclusief wijzigingsblad A1:2008
NEN-EN 12350-5:2009 Beproeving van betonspecie: Deel 5: Schudmaat
NEN-EN 10080:2005 Staal voor het wapenen van beton ? Lasbaar betonstaal ? Algemeen
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
12
Bijlage A Korrelverdeling:
grenslijnen voor korrelgroep 0-16
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
% (V/V)
100
125 µm
zeven volgens NEN 2560 : 1980
cumulatieve zeefrest
250 µm500
µm
1 mm 2
mm
C4 C8 C16
82
92 88 A16
68 B16
51
38
58
79
64
44 C16 40
26 24
12
5
97
82
92 88
A16
68
B 16
5138
58
7964 44
C
16 40
26
24 12 5
97
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
13
Bijlage B Dosering van grondstoffen en
menging van betonspecie
Algemeen
De voor de dosering van de grondstoffen toe te passen weeg- en meetwerktuigen moeten zijn toegela-
ten door de Dienst van het IJkwezen en voor zover ijkplicht bestaat, zijn goedgekeurd door deze
dienst.
Toelichting:
Ook indien geen ijkplicht bestaat, verdient het aanbeveling de weeg- en meetwerktuigen ter keuring
aan de Dienst van het IJkwezen aan te bieden.
Cement
De hoeveelheid cement moet door weging worden bepaald. De door het weegwerktuig aangegeven
waarde mag niet meer dan 1,5% afwijken van de beoogde waarde. Indien de kleinste schaaldeelwaarde
meer is dan deze 1,5%, moet de kleinste schaaldeelwaarde worden aangehouden. Indien cement ver-
pakt wordt geleverd, mag de door de fabrikant op de verpakking vermelde massa worden aangehou-
den.
Toeslagmaterialen
De hoeveelheden toeslagmaterialen moeten in het algemeen door weging worden bepaald. De door het
weegwerktuig aangegeven waarde mag niet meer dan 2% afwijken van de beoogde waarde. Indien de
kleinste schaaldeelwaarde meer is dan deze 2%, moet de kleinste schaaldeelwaarde worden aangehou-
den. Het is toegestaan de toeslagmaterialen volumetrisch te doseren, mits de afwijking ten opzichte
van de beoogde massa niet groter is dan bij het wegen is toegestaan.
Opmerking:
Bij het samenstellen van een betonmengsel moet rekening worden gehouden met het vochtgehalte
van de toeslagmaterialen en met het vocht dat eventueel in de toeslagmaterialen kan worden geab-
sorbeerd.
Water
De toe te voegen hoeveelheid water moet worden bepaald door wegen of door meten van het volume.
De door het weegwerktuig aangegeven waarde of afgemeten hoeveelheid mag niet meer dan 2% afwij-
ken van de beoogde waarde.
Hulpstoffen
De hoeveelheid hulpstof moet worden bepaald door wegen of door het meten van het volume. De door
het weegwerktuig aangegeven waarde of afgemeten hoeveelheid mag niet meer dan 3% afwijken van de
beoogde waarde.
Vulstoffen
De hoeveelheid vulstof moet door weging worden bepaald. De door het weegwerktuig aangegeven
waarde mag niet meer dan 2% afwijken van de beoogde waarde. Indien de kleinste schaaldeelwaarde
meer is dan deze 2%, moet de kleinste schaaldeelwaarde worden aangehouden. Indien vulstof verpakt
wordt geleverd, mag de door de fabrikant op de verpakking vermelde massa worden aangehouden.
Menging van betonspecie
De menging van de grondstoffen moet mechanisch geschieden op zodanige wijze, dat een homogeen
mengsel wordt verkregen. De betonspecie mag na menging geen bevroren bestanddelen bevatten. Het
produceren van betonspecie moet door voldoende geschoolde, deskundige vakmensen geschieden.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 42:2011
14
Van elke menger moet op een duidelijk zichtbare plaats en op duurzame wijze de capaciteit in kubieke
meters gemengde betonspecie zijn aangegeven. Deze capaciteit mag niet worden overschreden. Bij
toepassing van absorberende toeslagmaterialen mogen vloeibare en oplosbare hulpstoffen pas aan het
mengsel worden toegevoegd, indien deze toeslagmaterialen zodanig zijn bevochtigd dat nog maar
weinig vocht wordt opgezogen. Bekend moet zijn in welke mate de hulpstoffen de absorptie beïnvloe-
den.
Toelichting:
Met voldoende geschoold en deskundig wordt bedoeld dat de desbetreffende functionaris een getuig-
schrift moet bezitten dat ten minste gelijkwaardig is aan de opleiding Basiscursus Betontechnologie
van de Betonvereniging of de cursus Betonvakman van de Bond van Fabrikanten van Betonwaren in
Nederland (BFBN).
Nederlandse normen zijn uitgaven van de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut, Vlinderweg 6,
Postbus 5059, 2600 GB Delft. Bestellingen bij NEN, verkoop- en informati\
elijn, tel. 015-2690391.
Met nadruk wordt erop gewezen dat deze CUR-Aanbeveling de stand van techniek en kennis weergeeft
op moment van uitgifte. CURNET houdt zich dan ook aanbevolen te worden geïnformeerd over ervarin-
gen die met het gebruik van deze Aanbeveling worden opgedaan.
CUR-Aanbevelingen worden drie jaar na publicatie geëvalueerd en, indien daar aanleiding toe bestaat,
geactualiseerd. Hiervan wordt melding gemaakt in de vakpers.
Auteursrechten
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomati-
seerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,
door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van CUR-
NET.
Het is toegestaan overeenkomstig artikel 15a Auteurswet 1912 gegevens uit deze uitgave te citeren in artikelen,
scripties en boeken, mits de bron op duidelijke wijze wordt vermeld, alsmede de aanduidingen van de maker,
indien deze in de bron voorkomt. "CUR-Aanbeveling 42:2011 "Bepaling van de invloed van polypropyleenvezels
in beton op de vorming van plastische krimpscheuren", november 2011, Stichting CURNET, Gouda".
Aansprakelijkheid
CURNET en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben een zo groot mogelijke zorgvuldig-
heid betracht bij het samenstellen van deze uitgave. Nochtans moet de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat
er toch fouten en onvolledigheden in deze uitgave voorkomen. Ieder gebruik van deze uitgave en gegevens
daaruit is geheel voor eigen risico van de gebruiker en CURNET sluit, mede ten behoeve van al degenen die aan
deze uitgave hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uit voor schade die mocht voortvloeien uit het ge-
bruik van deze uitgave en de daarin opgenomen gegevens, tenzij de schade mocht voortvloeien uit opzet of
grove schuld zijdens CURNET en/of degenen die aan deze uitgave hebben meeg\
ewerkt.
Gouda, november 2011
Het bestuur van CURNET
Stichting CURNET, Groningenweg 10, Postbus 420, 2800 AK GOUDA, tel. 0182-540600
Groningenweg 10
Postbus 420
2800 AK Gouda
T 0182 540 620
F 0182 540 621
secretariaat@curbouweninfra.nl
www.curbouweninfra.nl
Reacties