Bouwen met kennis
Vervaardiging en beproeving
van schuimbeton
Production and testing of foamed concrete
C U R - A a n b e v e l i n g 5 9 : 2 0 1 2
2
Voorwoord bij de tweede, herziene uitgave
In CUR-Aanbevelingen wordt veelvuldig verwezen naar normen en vaak worden voor specifieke onder-
werpen aanvullende eisen gesteld. Bij CUR-Aanbevelingen op betongebied w\
aren dat vooral de normen
voor toeslagmaterialen (NEN 5905), betontechnologie (NEN 5950), de b\
erekening van betonconstruc-
ties (NEN 6720) en de uitvoering van betonconstructies (NEN 6722).
Met de invoering van Europese normen in Nederland (NEN-EN) worden veel Nederlandse normen (NEN)
ingetrokken. Dit houdt in dat CUR-Aanbevelingen aan de nieuwe normen moeten wo\
rden aangepast. Dat
geldt ook voor CUR-Aanbeveling 59:1998.
Deze herziene uitgave is aangepast aan de vigerende normen.
CUR-voorschriftencommissie 91 'Revisie CUR-Aanbevelingen' heeft het proces begeleid om tot deze
uitgave van CUR-Aanbeveling 59 te komen. VC91 was als volgt samengesteld\
: prof.ir. C. van Weeren
(voorzitter, AVC 'Beton'), dr.ir. H.A.W. Cornelissen (voorzitter NEN/CUR-commissie 353 039/VC12 'Be-
ton'), ir. F.B.J. Gijsbers (voorzitter NEN/CUR-commissie 351 001 09/VC20 'TGB Betonconstructies', \
ir.
C.A. van der Steen (voorzitter NEN/CUR-commissie 351 085/VC 18 'Uitvoering van betonconstruct\
ies'),
dr.ir. G. van der Wegen (rapporteur), ir. S.N.M. Wijte (rapporteur) en drs. E. Vega (coördinator).
NEN/CUR-commissie 353 039/VC12 'Beton' stemt in met de inhoud van \
CUR-Aanbeveling 59:2012.
Met de publicatie van deze tweede, herziene uitgave, is de eerste uitgave (1998) vervallen.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
3
Voorwoord bij de eerste uitgave
Op veel terreinen van de civiele techniek zijn de toepassingsmogelijkheden van het m\
ateriaal schuimbe-
ton de afgelopen jaren toegenomen, met name voor constructies waarbij een lage volumieke mas\
sa of
goede isolatiewaarde van het materiaal is gewenst. Recente publicaties over schuimbeton, g\
ebaseerd
op de ervaring en kennis van producenten, cementindustrie, onderzoekslaboratoria en gebruikers, heb-
ben ertoe bijgedragen dat de kennis van en over het materiaal in een brede kring wordt verspreid. On-
der meer kunnen worden genoemd CUR-rapport 160 'Constructieve eigenschappen en wateropname
van schuimbeton', CUR-rapport 181 'Werken met schuimbeton - Eigenschappen en toepassingen' en
CROW-publicatie 101 'Wegen en terreinen op schuimbeton'.
Bij het opstellen van deze publicaties is vastgesteld dat CUR-Aanbevelin\
g 14 'Vervaardiging en beproe-
ving van schuimbeton' geactualiseerd moest worden op basis van de nieuw verworven kennis over het
materiaal. Het initiatief hiertoe is in overleg met de Stichting Schuimbeton Nederland genomen en vind\
t
zijn weerslag in deze Aanbeveling.
Schuimbeton bezit een aantal specifieke mechanische en fysische eigensch\
appen, die onder meer af-
hankelijk zijn van de volumieke massa van de schuimbetonspecie en van de\
te realiseren sterkteklasse.
Deze eigenschappen worden in deze Aanbeveling nader omschreven. Overige wijzigingen ten opzichte
van Aanbeveling 14 hebben betrekking op het bepalen van de elasticiteitsmodulus, de buigtreksterkte
en de wateropname.
De Aanbeveling is opgesteld door CUR-voorschriftencommissie 46 'Schuimbeton'. Bij het verschijnen
van deze Aanbeveling was de samenstelling als volgt:
ir. S. van Dijk, voorzitter
H.H.M. Soen, rapporteur
ing. P. Boone
ing. F.J.J. Borgers
K.L. Cocheret de Ia Morinière
ir. H. van Diggelen
ing. F. van Dijk
ir. E.M.M.Vermeulen
prof.ir. P.C. Kreijger, corresponderend lid
dr.ir. G.J.L. van der Wegen, corresponderend lid
ing. A.R. Kerp, secretaris/coördinator
W.Buist, mentor
CUR-Aanbeveling 59 is beoordeeld door VC 12 'Beton' en is consistent bevonden met NEN 5950 (\
VBT
1995).
Met de publicatie van deze CUR-Aanbeveling vervalt CUR-Aanbeveling 14 '\
Vervaardiging en beproeving
van schuimbeton'.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
4
Inhoud
1 Onderwerp en toepassingsgebied 6
1.1 Onderwerp 6
1.2 Toepassingsgebied 6
2 Termen en definities 6
3 Classificaties 6
3.1 Volumieke massa 6
3.2 Sterkteklassen 6
4 Materialen 7
4.1 Algemeen 7
4.2 Cement 7
4.3 Aanmaakwater 7
4.4 Schuim 7
4.5 Toeslagmaterialen 7
4.6 Vulstoffen 7
4.7 Hulpstoffen 7
5 Samenstelling en eigenschappen van schuimbetonspecie en het verharde schuimbeton 8
5.1 Algemeen 8
5.2 Structuur 8
5.3 Consistentie 8
5.4 Volumieke massa 8
5.5 Sterkte 8
5.6 Wateropname 8
6 Vervaardiging van schuimbetonspecie 9
6.1 Meng- en transportinrichting 9
6.2 Opslag en dosering van grondstoffen 9
6.3 Aanmaken van het schuim 9
6.4 Mengprocedure 9
7 Geschiktheidsonderzoek 9
8 Levering van schuimbetonspecie 9
8.1 Bestelling 9
8.1.1 Eenheid van levering 9
8.1.2 Basisgegevens van de producent 9
8.2 Aflevering 9
9 Keuring en controle 10
9.1 Algemeen 10
9.2 Schuimbeton, geleverd zonder conformiteitsverklaring of conformiteitscertificaat 10
9.2.1 Monsterneming voor afnamecontrole 10
9.2.2 Monstergrootte 10
9.2.3 Aantal monsters 10
9.2.4 Keuringscriteria 10
9.3 Schuimbeton, geleverd met conformiteitsverklaring 10
9.3.1 Afnamecontrole 10
9.3.2 Monsterneming voor afnamecontrole en keuringscriteria 10
9.4 Schuimbeton, geleverd met conformiteitscertificaat 10
9.5 Materialen 10
9.5.1 Cement 10
9.5.2 Toeslagmaterialen 11
9.5.3 Aanmaakwater 11
9.5.4 Vulstoffen 11
9.5.5 Hulpstoffen 11
9.5.6 Schuim, volumieke massa 11
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
5
9.6 Schuimbetonspecie 11
9.6.1 Consistentie 11
9.6.2 Volumieke massa 11
9.6.3 Behoud van volume 12
9.7 Schuimbeton 12
9.7.1 Algemeen 12
9.7.2 Vervaardiging, bewaring en conditionering van proefstukken 12
9.7.3 Volumieke massa 12
9.7.4 Kubusdruksterkte 12
9.7.5 Buigtreksterkte 14
9.7.6 Elasticiteitsmodulus 15
9.7.7 Krimp 16
9.7.8 Kruip 16
9.7.9 Vorst-dooibestandheid 17
9.7.10 Warmtegeleiding 17
9.7.11 Capillaire wateropname 17
9.7.12 Wateropname bij externe waterdruk 18
9.7.13 Waterdampdiffusie 20
10 Veiligheid en gezondheid 20
10.1 Algemeen 20
10.2 Veiligheidsbevorderende maatregelen 20
10.3 Maatregelen ter bescherming van de gezondheid van de verwerker 20
Titels van vermelde normen en richtlijnen 21
Bljlage A Toepassingsgebieden en relevante eigenschappen 22
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
6
1 Onderwerp en toepassingsgebied
1.1 Onderwerp
Deze CUR-Aanbeveling geeft definities, eisen en regels voor de vervaardiging en de beproe ving van
schuimbeton.
1.2 Toepassingsgebied
Deze CUR-Aanbeveling is van toepassing op schuimbeton, bestemd voor het \
vervaardigen van schuim-
betonconstructies en -elementen, ongeacht of de vervaardiging en/of verwer king van het schuimbeton
plaatsheeft op de bouwplaats, dan wel in speciaal daartoe inge richte bedrijven.
2 Termen en definities
2.1 Schuimbeton
Een al dan niet verhard mengsel van cement, water, eventueel toeslagmate riaal en/of vul- en/of hulp-
stoffen, waaraan afzonderlijk geproduceerd schuim is toege voegd. Voor de plastische fase van het
mengsel verdient de term schuimbetonspecie de voorkeur.
2.2 Grondstoffen
Cement, water, schuim, toeslagmateriaal, vul- en/of hulpstoffen.
2.3 Basisspecie
Het mengsel van de grondstoffen voor het toevoegen van het schuim.
2.4 Schuimmiddel
Een natuurlijk of synthetisch product dat door intensief mengen met water en Iucht een schuim vormt.
2.5 Charge
Een schuimbetonspecie die afzonderlijk en in één keer door de leve\
rancier/produ cent wordt bereid.
3 Classificaties
3.1 Volumieke massa
Op grond van de volumieke massa van de schuimbetonspecie op het moment van le\
veren wordt de
volgende voorkeursreeks gehanteerd:
400, 500, 600, 700, 800, 900, 1000, 1200, 1400 en 1600 kg/m
3.
3.2 Sterkteklassen
Op grond van de karakteristieke kubusdruksterkte van schuimbeton bij 28 dagen\
ouderdom worden de
volgende sterkteklassen onderscheiden, zoals aangegeven in tabel 1.
Toelichting
De maximaal bereikbare kubusdruksterkte van schuimbeton wordt in belangrijke mate bepaald door
de volumieke massa. In figuur 1 is ter indicatie een bandbreedte gegeven voor de kubusdruksterkte
als functie van de volumieke massa van de schuimbetonspecie.
Daarnaast wordt de druksterkte van schuimbeton beïnvloed door het cementgehalte, d\
e cementsoort
en sterkteklasse ervan, eventuele vulstoffen, alsmede de vorm en korrelafmeting van het toeslagma-
teriaal.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
7
Figuur 1
Globaal verband tussen kubusdruksterkte en volumieke
massa van schuimbeton
4 Materialen
4.1 Algemeen
lndien onvoldoende kennis en/of ervaring beschikbaar is met de te vervaardigen schuimbe tonspecie en
de daarbij te gebruiken materialen, moet een geschiktheidonderzoek worden uitgevoerd volgens hoofd-
stuk 7 van deze Aanbeveling.
4.2 Cement
Het toe te passen cement moet voldoen aan de gestelde eisen in NEN-EN 19\
7-1/NEN 3550.
4.3 Aanmaakwater
Het aanmaakwater en het water dat wordt toegevoegd aan het schuimmiddel, moeten vol doen aan NEN-
EN 1008.
4.4 Schuim
Het toe te passen schuim moet de schuimbetonspecie een zodanige stabilit\
eit geven, dat het volume
van het schuimbeton na verharding niet meer dan 5% afwijkt van het volume op het tijdstip van leverin\
g.
4.5 Toeslagmaterialen
lndien zand wordt toegepast, moet dit voldoen aan NEN-EN 12620/NEN 5905. Bij toepassing\
van an-
dere toeslagmaterialen moeten de te stellen eisen vooraf worden overeengekomen tussen afnemer en
producent/leverancier.
4.6 Vulstoffen
De toepassing van vulstoffen en de daaraan te stellen eisen moeten vooraf worden over eengekomen
tussen afnemer en producent/leverancier. lndien poederkoolvliegas wordt toegepast, moet dit voldoen
aan NEN-EN 450.
4.7 Hulpstoffen
lndien hulpstoffen worden toegepast, moeten deze voldoen aan NEN-EN 934-2.
maximaal
no rmaal
ku busd rukst erkt e (N/mm
2)
400
0 5
1
0
1
5
8001200 1600
vo lu miek e massa (k g/m 3)
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
8
5 Samenstellingen eigenschappen van
schuimbetonspecie en het verharde
schuimbeton
5.1 Algemeen
In de methoden van onderzoek, omschreven in 9.5, 9.6 en 9.7, worden geen eisen ge steld. lndien per
toepassingsgebied aan bepaalde eigenschappen eisen worden gesteld, moeten deze vooraf tussen de
afnemer en de producent/leverancier worden overeengeko men. De schuimbetonspecie moet zijn sa-
mengesteld met materialen die voldoen aan de ei sen in 4.2 t/m 4.7.
5.2 Structuur
De schuimbetonspecie moet zodanig worden samengesteld dat deze niet ontmengt en een zodanige
stabiliteit heeft, dat het volume en daarmee de volumieke massa na het verwerken niet meer wijzigt dan
5% ten opzichte van het volume direct na het vervaardigen.
5.3 Consistentie
De
consistentie van schuimbetonspecie moet worden uitgedrukt in de vloeimaat. Deze vloei -
maat moet worden bepaald overeenkomstig NEN-EN 1015-3 , met uitzondering van het verdich -
ten en het lichten en Iaten vallen van de schoktafel.
Toelichting
Schuimbetonspecie heeft een op yoghurt gelijkende consistentie. Door het vloeibare karakter is het
praktisch zelfnivellerend. De consistentie van schuimbetonspecie is in beperkte mate te varië\
ren voor
speciale toepassingen, zoals afschotlagen.
5.4 Volumieke massa
De volumieke massa van schuimbetonspecie moet bij voorkeur worden gekozen uit de reeks volgens 3.1.
5.5 Sterkte
De vereiste karakteristieke kubusdruksterkte van schuimbeton moet, bij 28 dage\
n ouderdom, overeen-
komen met de sterkteklasse volgens tabel 1.
Tabel 1 Overzicht sterkteklassen schuimbeton
Sterkteklasse f k (N/mm 2 )
SB 0,5
SB 0,75
SB 1,0
SB 1,5
SB 2,0
SB 3,0
SB 4,0
SB 5,0
SB 7,5
SB 10,0 0,5
0,75
1,0
1,5
2,0
3,0
4,0
5,0
7,5
10,0
5.6 Wateropname
lndien eisen worden gesteld aan de wateropname, moeten deze vooraf worden overeengekomen tussen
de afnemer en de producent/leverancier. De wateropname van schuimbeton moet worden bepaald vol-
gens de in 9.7.11 en 9.7.12 beschreven methoden.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
9
6 Vervaardiging van schuimbetonspecie
6.1 Meng- en transportinrichting
De aard en de capaciteit van de meng- en transportinrichting moeten voldoende groot zijn om bij de
gewenste productiesnelheid een homogene basisspecie en/of schuimbetonspe cie te verkrijgen.
6.2 Opslag en dosering van grondstoffen
De opslag en de dosering van grondstoffen moeten voldoen aan respectievelijk 7.1 en 7.2 van NEN
5950. De dosering van de hoeveelheid schuim moet met een nauwkeurigheid \
van ten minste 5% (V /V )
geschieden.
6.3 Aanmaken van het schuim
Het toe te voegen schuim moet overeenkomstig de beoogde samenstelling worden vervaar digd met een
schuimgenerator.
Het schuimconcentraat moet volgens de richtlijnen van de leverancier wor\
den verwerkt.
6.4 Mengprocedure
Gezien de grote variatie in mogelijkheden worden in deze Aanbeveling geen eisen gesteld aan de meng-
procedure van de grondstoffen ter vervaardiging van de basisspecie en/of de schuimbetonspecie.
7 Geschiktheidsonderzoek
lndien de eigenschappen van de toe te passen grondstoffen en/of de schuimbetonspecie en het schuim-
beton niet of onvoldoende bekend zijn, moet aan het schuimbeton een ge schiktheidsonderzoek worden
uitgevoerd.
8 Levering van schuimbetonspecie
8.1 Bestelling
8.1.1 Eenheid van levering
Als eenheid van levering geldt de hoeveelheid schuimbetonspecie die bij het aanbrengen in het werk een
volume van 1 m
3 oplevert.
8.1.2 Basisgegevens voor de producent
Bij een bestelling moeten worden opgegeven:
? de volumieke massa (zie 3.1);
? de sterkteklasse (zie 3.2);
? eventueel aangevuld met bijzondere eisen met betrekking tot bijvoorbeeld de waterindrin ging, de
stabiliteit en de sterkteontwikkeling.
8.2 Aflevering
Elke aflevering moet vergezeld gaan van een genummerde afleveringsbon in tweevoud, met hierop
vermeld:
? naam van de leverancier/producent;
? leveringsdatum;
? adres van aflevering;
? naam van de afnemer;
? hoeveelheid schuimbetonspecie;
? volumieke massa;
? sterkteklasse;
? eventueel overeengekomen eigenschappen.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
10
9 Keuring en controle
9.1 Algemeen
Schuimbeton kan zonder of met een conformiteitsverklaring of conformitei\
tscertificaat worden gele-
verd. In alle gevallen moeten de keuring en controle worden uitgevoerd door een Iaborant die bekend is
met de materiaaleigenschappen en beproevingsmethoden voor schuimbeton(-specie).
9.2 Schuimbeton, geleverd zonder conformiteitsverklaring of conformiteitscertificaat
9.2.1 Monsterneming voor afnamecontrole
Monsterneming voor de afnamecontrole moet plaatshebben volgens NEN-EN 12350-1.
9.2.2 Monstergrootte
Het monster schuimbetonspecie moet ten minste 0,01 m
3 zijn.
9.2.3 Aantal monsters
Het aantal monsters ter bepaling van de volumieke massa van de schuimbet\
onspecie moet voldoen aan
de in 9.6.2 gestelde eisen. Voor de keuring of controle van andere eigenschappen moet het aantal
monsters vooraf worden overeengekomen tussen afnemer en producent/leverancier.
9.2.4 Keuringscriteria
De partij schuimbeton waarop de keuring betrekking heeft voldoet indien de resultaten van de in deze
Aanbeveling opgenomen beproevingen voldoen aan de in deze Aanbeveling gestelde eisen.
Toelichting
Keuring op alle in 9.7 genoemde eisen is voor afnamecontrole per leverantie niet doelmatig en niet
nodig. lndien het schuimbeton betreft waarvan tevoren reeds een aantal essentiële gegevens bekend
is, kan per afname worden volstaan met een kleiner aantal proeven, zoals volumieke massa, druk-
sterkte en consistentie.
9.3 Schuimbeton geleverd met conformiteitsverklaring
9.3.1 Afnamecontrole
lndien schuimbeton wordt geleverd met een verklaring van conformiteit, opgesteld en afge geven door de
producent, moet de keuring bestaan uit een afnamecontrole door de afnemer of diens gemachtigde.
9.3.2 Monsterneming voor afnamecontrole en keuringscriteria
De monsterneming voor afnamecontrole moet plaatshebben volgens 9.2. De keuringscriteria bij leve-
ring van schuimbeton met conformiteitverklaring zijn overeenkomstig het gestelde in 9.7.4.1.
9.4 Schuimbeton geleverd met conformiteitscertificaat
lndien schuimbeton wordt geleverd met een conformiteitscertificaat, opgesteld en afgegeven door een
certificatie-instelling die voor het desbetreffende onderwerp is erkend door de Raad voor Accreditatie,
en indien de eisen in deze Aanbeveling daarvoor als basis dienen, mag wo\
rden afgezien van afnamecon-
trole als keuring.
Keuring en controle moeten in dat geval worden uitgevoerd door de producent, onder toezicht van de
certificatie-instelling. De afnemer heeft recht op inzage van de resultaten van de desbetreffende keuring
en controle.
9.5 Materialen
9.5.1 Cement
Bij iedere levering van cement moet de leveringsbon op de bestelde soort, sterkteklasse en het fabri-
kaat worden gecontroleerd.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
11
9.5.2 Toeslagmaterialen
Bij iedere levering van toeslagmaterialen moet de leveringsbon op de bestelde soort en kor relgroep
worden gecontroleerd.
Bij iedere partij en indien twijfel bij de verwerking van de partij ontstaat, moeten de korrelver deling en
het gehalte aan verontreiniging worden getoetst aan NEN-EN 12620.
Toelichting
Bij toeslagmaterialen kan het bovendien noodzakelijk zijn speciale aspec\
ten regelmatig te controleren.
Algemene regels zijn hier niet te geven.
9.5.3 Aanmaakwater
Bij iedere nieuwe watervoorziening anders dan leidingwater en in geval van twijfel, moet het aanmaak-
water aan NEN-EN 1008 worden getoetst. Bij oppervlaktewater moet deze controle op regelmatige tij-
den worden herhaald.
9.5.4 Vulstoffen
Bij iedere levering van vulstoffen moet de leveringsbon op de bestelde soort en herkomst worden ge-
controleerd.
9.5.5 Hulpstoffen
Bij iedere levering van hulpstoffen moeten de leveringsbon en de verpakking op de bestelde soort en
het fabrikaat worden gecontroleerd.
9.5.6 Schuim, volumieke massa
Methode van onderzoek
De volumieke massa van het schuim moet worden bepaald volgens NEN-EN 12350-6 met een nauwkeu-
righeid van ten minste 1 kg/m
3.
In aanvulling op NEN-EN 12350-6 gelden de volgende bepalingen:
? De beproeving moet plaatshebben door een vat rechtstreeks vanuit de schuimgenerator te vullen.
De verhouding tussen de hoogte en de breedte, respectievelijk middellijn van het vat, moet liggen
tussen 1:1 en 2:1. De inhoud van het vat moet ten minste 0,005 m
3 bedragen.
? Bij het vullen moet het vat gelijkmatig met schuim worden gevuld.
9.6 Schuimbetonspecie
9.6.1 Consistentie
Methode van onderzoek
De consistentie moet worden bepaald volgens de in NEN-EN 1015-3 beschreven beproevingsmethode,
met uitzondering van het verdichten en het lichten en Iaten vallen van de schoktafel.
9.6.2 Volumieke massa
Methode van onderzoek
De volumieke massa van de schuimbetonspecie moet worden bepaald volgens NEN-EN 12350-6, waar-
bij het verdichten achterwege moet blijven.
Aantal bepalingen
Het in tabel 2 aangegeven aantal bepalingen moet ten minste worden aangehouden.
Tabel 2 Voorgeschreven aantal bepalingen van de volumieke massa van schuimbetonspecie
productie per stortdag bepalingen per stortdag
240 m 3
3
3 per 60 m 3, maar ten minste 6
12
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
12
Keuringscriterium
Elke individuele meetwaarde mag ten hoogste 50 kg/m 3 afwijken van de vereiste waarde voor de volu-
mieke massa en het gemiddelde van drie opeenvolgende meetwaarden ten hoogste 25 kg/m 3.
9.6.3 Behoud van volume
Methode van onderzoek
Het behoud van volume van de schuimbetonspecie moet worden bepaald door een vat te vullen met
schuimbetonspecie. Het vat moet een hoogte-/diameterverhouding hebben va\
n circa 2 en een inhoud
van ten minste 0,008 m
3 en ten hoogste 0,020 m 3. Na 24 uur moet de inklinking van het vrije oppervlak
worden gemeten ten opzichte van het oorspronkelijke niveau. Deze meting moet worden verricht op het
midden van het oppervlak. Gedurende de periode tussen het vullen en het opmeten moeten de vaten
zodanig worden geconditioneerd, dat trillingen, uitdroging en/of bevriezing wordt voorkomen.
9.7 Schuimbeton
9.7.1 Algemeen
De in dit hoofdstuk vermelde eigenschappen betreffen het materiaal schuimbeton in verhar de toestand.
9.7.2 Vervaardiging, bewaring en conditionering van proefstukken
De proefstukken moeten worden vervaardigd, bewaard en geconditioneerd volgens NEN-EN 12390-2,
met uitzondering van het verdichten. In afwijking van het gestelde in NEN-EN 12390-2 moeten de proef-
stukken direct na het uit de mal nemen worden verpakt in plastic folie.
9.7.3 Volumieke massa
Methode van onderzoek
De volumieke massa moet worden bepaald volgens NEN-EN 12390-7.
Toelichting
Aanbevolen wordt de bepaling van de volumieke massa te combineren met de bepaling van de kubus-
druksterkte volgens 9.7.4. De volumieke massa 'in het werk' kan op\
termijn afwijken van de oorspron-
kelijke volumieke massa, bijvoorbeeld door wateropname.
9.7.4 Kubusdruksterkte
9.7.4.1 Kubusdruksterkte bij levering zonder conformiteitsverklaring of conformi\
teitscertificaat
Methode van onderzoek
De kubusdruksterkte moet worden bepaald volgens NEN-EN 12390-3 aan kubussen met een ribbe van
150 mm ± 6 %.De kubussen moeten afkomstig zijn uit afzonderlijke mons\
ters schuimbetonspecie van
een charge. De kubusdruksterkte moet worden bepaald bij een ouderdom van 28 dagen.
Aantal bepalingen
De kubusdruksterkte moet ten minste eenmaal per 60 m
3 geleverd schuimbeton en ten hoogste vier-
maal per dag worden bepaald. Een serie bepalingen van de kubusdruksterkte moet betrekking hebben
op proefstukken die zijn vervaardigd in een periode van ten hoogste 20 kalenderdagen. ln onderling
overleg tussen leverancier en afnemer kan een andere regeling worden getroffen (zie toelichting).
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
13
Tabel 3 Relatie tussen k en n
n k
6
7
8
9
10
11
12 1,87
1,77
1,72
1,67
1,62
1,58
1,55
Keuringscriterium
Aan de hand van de resultaten van de bepaling van de kubusdruksterkte moet worden nagegaan of het
schuimbeton voldoet aan het volgende keuringscriterium:
X
n ? kS n ? f ck,kub
waarin:
n is het aantal opeenvolgende bepalingen van de kubusdruksterkte;
k is de acceptatieconstante, afhankelijk van n, zie tabel 3;
X
n is de gemiddelde kubusdruksterkte van n opeenvolgende proefkubussen, in N/mm 2;
Sn is de standaardafwijking berekend uit bepalingen van de kubusdruksterkte, in N/mm 2;
f
ck,kub is de karakteristieke kubusdruksterkte van het schuimbeton, in N/mm 2.
Toelichting
Voor het vaststellen van de eigenschappen van een bepaalde schuimbetonsamenstelling moet een
geschiktheidsonderzoek worden uitgevoerd. Bij een dergelijk onderzoek wordt een relatie vastgesteld
tussen de volumieke massa van de desbetreffende schuimbetonsamenstelling en de karakteristieke
kubusdruksterkte.
Door verificatie van de samenstelling en meting van de volumieke massa b\
ij levering van schuimbeton
kan worden vastgesteld of het geleverde schuimbeton overeenstemt met het schuimbeton zoals be-
oordeeld in het geschiktheidsonderzoek. Bij gebleken overeenstemming kan de gemeten volumieke
massa dan dienen als verificatie van de overige eigenschappen.
9.7.4.2 Kubusdruksterkte bij levering met conformiteitsverklaring
lndien schuimbeton wordt geleverd met een conformiteitsverklaring, opgesteld en afgege ven door de
producent, moet de keuring bestaan uit een afnamecontrole door de afnemer of diens gemachtigde,
overeenkomstig het gestelde in 9.7.4.1.
9.7.4.3 Kubusdruksterkte bij levering met conformiteitscertificaat
lndien schuimbeton wordt geleverd met een conformiteitscertificaat opgesteld en afgege ven door een
certificatie-instelling die voor het desbetreffende onderwerp is erkend door de Raad voor Accreditatie,
en indien deze Aanbeveling daarvoor als basis dient, mag worden afgezien van de afnamecontrole.
Keuring en controle geschieden in dat geval door de producent onder toezicht van de certifi catie-
instelling. De afnemer heeft recht op inzage van de resultaten van de desbetreffende keuring en con-
trole.
9.7.4.4 Onderzoek aan de constructie aan de hand van geboorde cilinders
Methode van onderzoek
De druksterkte moet worden bepaald volgens NEN-EN 12504-1 aan cilinders met een diameter van 15\
0
mm ± 6%, waarbij de hoogte-/diameter-verhouding gelijk is aan 1. De p\
roefstukken moeten aselect uit
de constructie worden geboord. Beproeving moet plaatshebben bij een ouderdom van ten minste 28
dagen.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
14
Toelichting
Onderzoek aan de constructie aan de hand van geboorde cilinders kan worden uitgevoerd in de
volgende gevallen:
? als geldige kubusdruksterkteresultaten ontbreken;
? als kubusdruksterkte resultaten niet voldoen aan de gestelde eisen;
? als het is overeengekomen als vorm van afnamecontrole.
Aantal bepalingen
Het aantal bepalingen moet voldoen aan het gestelde in 9.7.4.1.
Keuringscriterium
De resultaten moeten voldoen aan het keuringscriterium volgens 9.7.4.1.
9.7.5 Buigtreksterkte
Methode van onderzoek
De buigtreksterkte moet worden bepaald aan proefstukken met afmetingen 150 x 150 x 700 mm
3, die
als balkjes moeten zijn gestort of gezaagd. De afmetingen mogen ten hoogste 6% afwijken van de
aangegeven waarden. De proefstukken moeten in een vierpuntsbuigproef opstelling (zie figuur 2) wor-
den belast, waarbij de horizontale afstand tussen de opleggingen en de lijnlasten en de beide lijnlasten
onderling (200 ± 1) mm bedraagt (zie figuur 3). Ter plaatse van de opleggingen en de lijnlasten moet
een staalplaatje van 5 x 25 x 150 mm
3 op het schuimbeton oppervlak worden gelegd om de geconcen-
treerde belastingen te spreiden. De oplegreacties en de lijnlasten moeten via vrij beweegbare stalen
rollen op deze plaatjes worden aangebracht. Het proefstuk moet haaks op de stortrichting worden be-
last. De vlakken waarop de lijnlasten en de oplegreacties aangrijpen, moeten planparallel en vlak zijn.
Bij de beproeving moet de belasting gelijkmatig worden opgevoerd. De beproevingsduur (het bereiken
van de bezwijkbelasting) moet ten minste 30 s en ten hoogste 60 s bedra\
gen. De som van de twee
lijnlasten is de totale belasting. De maximale belasting bij het bezwijk\
en moet worden bepaald met een
onnauwkeurigheid van ten hoogste 10 N of 1%, waarbij de grootste waarde maatgevend is.
Figuur 2 Proefopstelling
van de vierpuntsbuigproef
Figuur 3 Belastingssituatie
van het proefstuk
Fu
r = 1 5 mm
stale
n rol me t
staalplaatje
stalen rol me t
staalplaatje
200 200 200
200 200 200
Fu /2 Fu /2
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
15
Aantal bepalingen
De buigtreksterkte moet ten minste driemaal worden bepaald. De individuele bepalingen moeten uit af-
zonderlijke monsters afkomstig zijn. lndien niet anders overeengekomen, moeten de proefstukken bij
beproeving 28 dagen oud zijn.
Verwerking van resultaten
De buigtreksterkte van elke bepaling moet worden berekend uit:
f
u =
3
F ua ____ bh2
waarin:
f
u is de buigtreksterkte, in N/mm 2;
F
u is de maximale belasting op de gehele balk bij bezwijken, in N;
a is de afstand tussen de opleggingen en de lijnlasten en tussen de beide \
lijnlasten onderling in mm
(gelijk aan 200);
b is de breedte van het proefstuk ter plaatse van het breukvlak, in mm;
h is de hoogte van het proefstuk ter plaatse van het breukvlak, in mm.
De buigtreksterkte moet worden berekend als het rekenkundig gemiddelde van alle metin gen, tot op
0,01 N/mm
2 nauwkeurig.
9.7.6 Elasticiteitsmodulus
Methode van onderzoek
Voor het bepalen van de elasticiteitsmodulus wordt de methode van onderzoek volgens 9.7.5 gehan-
teerd, met de volgende wijzigingen:
? De doorbuiging van het proefstuk moet worden gemeten met een verplaatsingsopnemer tot op
0,001 mm nauwkeurig;
? De doorbuiging moet worden gemeten in het midden van het proefstuk aan de onderzijde;
? De meting van de doorbuiging mag niet worden beïnvloed door secundaire vervorming. Daarom
moeten in het proefstuk twee steunpunten worden aangebracht ter hoogte van de opleggingen. Deze
steunpunten moeten zich aan één zijde van het proefstuk bevinden op de halve hoogte (neutrale lijn).
De verplaatsingsopnemer moet worden gemonteerd aan een starre staaf die plaatsvast en span-
ningsvrij aan de genoemde steunpunten is bevestigd (scharnier- en roloplegging, zie figuur 4);
? De proef mag belastingsgestuurd worden uitgevoerd, waarbij de belastingssnelheid 0,5 % van de te
verwachten bezwijkbelasting per seconde moet bedragen;
? De belasting moet worden vastgesteld met een onnauwkeurigheid van ten hoogste 10 N.
Figuur 4 Plaatsing van de verplaatsingsopnemer
Aantal bepalingen
De elasticiteitsmodulus moet ten minste driemaal worden bepaald. De individuele bepalin gen moeten
uit afzonderlijke monsters afkomstig zijn. lndien niet anders overeengekomen, moeten de proefstukken
bij beproeving 28 dagen oud zijn.
Verwerking van resultaten
De elasticiteitsmodulus moet bij elke bepaling worden berekend uit:
E = 23F
ua3
_______ 12wbh 3
L
VD T
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
16
waarin:
E is de elasticiteitsmodulus, in N/mm 2;
w is de doorbuiging behorend bij 1/3 F
u, in mm;
F
u is de maximale belasting op de gehele balk bij bezwijken, in N;
a is de afstand tussen de opleggingen en de lijnlasten en tussen de beide \
lijnlasten onderling in mm
(gelijk aan 200);
b is de breedte van het proefstuk ter plaatse van het breukvlak, in mm;
h is de hoogte van het proefstuk ter plaatse van het breukvlak, in mm.
De elasticiteitsmodulus moet worden berekend als het rekenkundig gemiddelde van de re sultaten, tot
op 5% van de gemiddelde waarde nauwkeurig. Als de variatiecoëfficiënt groter is dan 25%, moet de
bepaling als onbetrouwbaar worden bestempeld.
9.7.7 Krimp
Methode van onderzoek
De krimp moet worden bepaald aan proefstukken met afmetingen van 100 x 100 x 400 mm
3. De afme-
tingen van de proefstukken mogen ten hoogste 6% afwijken van de aangegeven waarden. Direct na het
storten moeten de proefstukken gedurende zeven dagen worden bewaard volgens NEN-EN 12390-2.
Daarna moet worden begonnen met de meting aan de proefstukken, opgesteld in een ruimte van
(20 ± 2)
oC en (50 ± 5) % relatieve luchtvochtigheid. De krimpvervorming moet worden gemeten door
wekelijks de lengteverandering te registreren.
De krimpvervorming moet worden bepaald door de lengteverandering te delen door de oor spronkelijke
meetlengte. De lengteverandering moet worden gemeten over een lengte van (150 ± 1) mm aan twee
tegenover elkaar liggende, bekiste langsvlakken. Het gemiddelde van de b\
eide metingen is de gemeten
waarde van de krimpvervorming. De meetpunten moeten worden aangebracht in de as van de langsvlak-
ken, met gelijke afstanden tot de boven- en de onderzijde van het prisma. De meetnauwkeurigheid moet
ten minste 20x10
-6 ( l/ l) bedragen. lndien gedurende vier achtereenvolgende weken een lengteverande-
ring wordt vastgesteld die binnen de meetnauwkeurigheid valt, mag worden aangenomen dat de eind-
vervorming is bereikt. De meting mag worden beëindigd na een meetperiode van 51 weken.
Aantal bepalingen
De krimpvervorming moet ten minste driemaal worden bepaald. De individuele bepalingen moeten uit
afzonderlijke monsters afkomstig zijn. lndien niet anders is overeengekomen, moeten de proefstukken
zeven dagen oud zijn op moment van beproeven.
Verwerking van resultaten
De krimp moet worden berekend door het rekenkundig gemiddelde te bepalen van de geme ten eindver-
vormingen, afgerond tot op 0,1?.
9.7.8 Kruip
Methode van onderzoek
De kruip moet worden bepaald aan proefstukken met afmetingen van 100 x 100 x 400 mm
3. De afme-
tingen van de proefstukken mogen ten hoogste 6% afwijken van de aangegeven waarden. Direct na het
storten moeten de proefstukken gedurende zeven dagen worden bewaard volgens NEN-EN 12390-2.
Daarna moeten de proefstukken worden opgesteld in een ruimte met een temperatuur van (20 ± 2)
oC
en (50 ± 5) % relatieve luchtvochtigheid.
De kruip moet worden bepaald door de proefstukken na 28 dagen verharding in langsrich ting centrisch
op druk te belasten tot een waarde van 1/3 x de gemiddelde kubusdruksterk te. Deze belasting moet
zodanig worden opgevoerd, dat de toename van de vervorming 0,002? per seconde bedraagt. De
opgetreden vervorming, direct na het aanbrengen van de belasting, wordt beschouwd als de elastische
vervorming. De belasting moet gedurende een periode van 48 weken worden gehandhaafd met een
nauwkeurigheid van ten minste 2%.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
17
De lengteverandering moet worden gemeten over een lengte van (150 ± 1) mm, aan twee te
genover
elkaar liggende, bekiste langsvlakken. De lengteverandering dient wekeli\
jks gere gistreerd te worden.
De
vervorming moet worden bepaald door de lengteverandering te delen door de oorspron kelijke
meetlengte. De meetpunten moeten worden aangebracht in de as van de langsvlak ken, met gelijke
afstanden tot de boven- en de onderzijde van het proefstuk.
De lengteverandering moet worden gemeten tot op ten minste 20 x 10 -6 ( l/ l) nauwkeurig.
Het gemiddelde van beide vervormingen wordt beschouwd als waarde van de vervorming. ln dien gedu-
rende twee achtereenvolgende weken een lengteverandering wordt vastgesteld die binnen de meet-
nauwkeurigheid valt, mag worden aangenomen dat de eindvervorming is bereikt. De meting mag wor-
den beëindigd na een meetperiode van 48 weken.
Aantal bepalingen
De kruipvervorming moet ten minste driemaal worden bepaald. De individuele bepalingen moeten uit
afzonderlijke monsters afkomstig zijn. lndien niet anders is overeengekomen, moet de ouderdom van
de proefstukken bij de start van de beproeving 28 dagen zijn.
Verwerking van resultaten
De kruip is gelijk aan de eindvervorming, verminderd met de elastische vervorming en de volgens 9.7.7
gemeten krimp. De kruip moet worden berekend als het rekenkundig gemiddel de van de gemeten eind-
vervormingen, afgerond tot op 0,1%.
9.7.9 Vorst-dooibestandheid
Methode van onderzoek
De vorst-dooibestandheid moet worden bepaald met de zogenoemde Fagerlund-methode van RILEM-
commissie 4-CDC.
9.7.10 Warmtegeleiding
Methode van onderzoek
De warmtegeleidingscoëfficiënt moet worden bepaald volgens NEN 1068. De vochtigheids graad van de
proefstukken moet zoveel mogelijk overeenkomen met de in de praktijk te ver wachten omstandigheden.
9.7.11 Capillaire wateropname
Methode van onderzoek
De capillaire wateropname moet worden bepaald volgens RILEM-Recommendation CPC 11.2.
In afwijking hiervan en in aanvulling hierop geldt:
? De beproeving moet plaatshebben aan kubussen met een ribbe r van 150 mm ± 6 % of cilinders
met een diameter d en hoogte h van 150 mm ± 6 %;
? De proefstukken moeten tot een ouderdom van 28 dagen worden bewaard bij (20 ± 2)
oC, verpakt
in een plastic folie die luchtdicht is afgetaped;
? Voor aanvang van de proef moet de volumieke massa van de proefstukken worden vastgesteld
conform de droge methode van NEN-EN 12390-7;
? Tijdens uitvoering van de proef moeten de proefstukken worden beschermd tegen verdam ping, bij-
voorbeeld door het proefstuk met een voldoende dampdichte foliezak te omsluiten, waarbij de o\
pen
zijde van deze foliezak zich onder water bevindt (zie figuur 5);
? De capillaire wateropname moet door wegen van de proefstukken worden vastgesteld na 6 uur, 1,
4, 9, 16, 25, 36, 49, 64, 81 en 100 dagen expositie;
? Na beëindiging van de proef kan het proefstuk worden gespleten om de capillaire stijghoogte vast
te stellen.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
18
Figuur 5 Proefopstelling capillaire wateropname
Aantal bepalingen
De capillaire wateropname moet ten minste driemaal worden bepaald. Proefstukken moe ten afkomstig
zijn uit afzonderlijke monsters schuimbeton. Bij een beproeving in de zin van een afnamecontrole kun-
nen de metingen worden beperkt tot 25 dagen expositie.
Verwerking van resultaten
De gemeten capillaire wateropname als functie van de expositieduur moet worden uitgedrukt als mas-
satoename per oppervlak (kg/m
2). Het bedoelde oppervlak is het grondvlak van het proefstuk dat bij de
proef naar het water is toegekeerd.
De resultaten mogen op twee manieren worden gepresenteerd:
? als een grafische weergave van de capillaire wateropname in kg/m
2 als functie van de ex positietijd
(ten minste drie bepalingen);
? als gemiddelde wateropnamecoëfficiënt A , in kg/m
2s0,5. Hiervoor moet de capillaire wa teropname,
in kg/m 2, grafisch worden weergegeven als functie van de wortel van de tijd. Door de meetpunten
moeten vervolgens twee regressielijnen worden getrokken. Vanuit de oorsprong een sterk hellende
regressielijn, die via een knikpunt overgaat in een regressielijn met geringe helling of zelfs geen
helling. De helling van de eerste regressielijn is de be doeIde wateropnamecoëfficiënt A.
Voor de bepaling van de capillaire wateropname in het kader van een afnamecontrole kan worden vol-
staan met een meetperiode die voldoende lang is voor het vaststellen van\
de wateropnamecoëfficiënt.
9.7.12 Wateropname bij externe waterdruk
Methode van onderzoek
De wateropname bij externe waterdruk moet worden bepaald aan proefstukken met een zijde van 150
mm ± 6% of aan cilindervormige proefstukken met een middellijn van 150 mm ± 6%. De lengte van de
proefstukken moet gelijk zijn aan de hoogte van de waterkolom die cor respondeert met de te hanteren
externe waterdruk, vermeerderd met 200 mm. Tot het tijd stip van beproeving moeten de proefstukken
worden bewaard conform NEN-EN 12390-2. De beproeving moet plaatshebben bij een temperatuur van
(20 ± 2)
oC. Bij voorkeur moet leidingwater worden gebruikt bij de beproeving.
De beproeving moet plaatshebben conform figuur 6, waarbij de navolgende bepalin\
gen gel den:
? Van het proefstuk worden vooraf de kopvlakken E-E' schoongeborsteld;
? Kopvlak E dient uit zuiver schuimbeton te bestaan en mag niet verontreinigd zijn door bekis tingsolie
en dergelijke;
? Van het proefstuk moet het volume V worden bepaald, alsmede met het oppervlak van kop vlak E: A
1;
? Op de aangegeven posities in figuur 6 moeten PVC-buisjes in het proefstuk worden gemonteerd.
Deze fungeren als ophangpunten in de proefopstelling. De PVC-buisjes moeten een middellijn heb-
ben van circa 12 mm en een lengte die de middellijn van het proefvat ten minste overtreft;
? De langszijden van het proefstuk moeten met een waterdichte coating worden afgedicht;
? Aansluitend moet het proefstuk worden gewogen om de massa vast te stellen (M
g);
? Bij voorkeur moet het proefvat op een weeginstrument worden geplaatst. Het proefvat moet zoda-
nige afmetingen hebben, dat het proefstuk vrijelijk in het proefvat kan bewegen. De inwendige mid-
dellijn D moet bij voorkeur ten minste 250 mm bedragen;
? Vervolgens moet het proefstuk centrisch in het proefvat worden geplaatst, waarbij de PVC -buisjes
op de bovenrand van het proefvat steunen. Kopvlak E moet naar beneden gericht zijn en volledig vri\
j
zijn van enige obstructie;
1 50
150
pr oe fstu kfo liehou te n latje s
wat erbak w at er
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
19
?
Op het proefstuk mogen latjes worden geplaatst die in oppervlak niet meer beslaan dan 10% van
het oppervlak van kopvlak E'. Op deze latjes kan ballast worden geplaatst, bijvoor beeld in de vorm
van betonkubussen, om opdrijven van het proefstuk tegen te gaan;
? Aansluitend moet in korte tijd het proefvat tot een zodanige hoogte met water worden ge vuld, dat
op het expositieoppervlak A
1 een waterdruk heerst overeenkomend met een waterkolom H , die 0,5
m of 1 m moet bedragen. Dit tijdstip is het aanvangstijdstip van de be proeving;
? Over de proefopstelling moet een dampdichte foliezak worden geplaatst om verdamping te voorko-
men;
? Op regelmatige tijdstippen moet het water in het proefvat worden aangevuld om de beoogde water-
kolom H te handhaven. Dit kan ook worden gerealiseerd door een vlottersysteem;
? Door het wegen van de proefopstelling of het wegen van het proefstuk na 1, 4, 9, 16, 25, 36, 49,
64, 81 en 100 dagen moet de wateropname door externe waterdruk worden vastgesteld als functie
van de expositieduur.
Figuur 6 Proefopstelling voor bepaling wateropname bij externe waterdruk
Aantal bepalingen
De wateropname moet ten minste driemaal worden bepaald. Proefstukken moeten afkom stig zijn uit
afzonderlijke monsters schuimbeton.
Bij een afnamecontrole mogen de metingen worden beperkt tot 25 dagen expositie.
Verwerking van resultaten
De wateropname na een bepaalde expositietijd is de massa van het proefstuk na deze expo sitietijd,
verminderd met de massa M. Een meetwaarde moet worden uitgedrukt als massa toename per opper-
vlak (kg/m
2). Het bedoelde oppervlak is hierbij gelijk aan A 1. Per proefstuk moet een regressielijn wor-
den bepaald van deze meetwaarden, als functie van de logaritme van de expositietijd vanaf een dag na
inzet. Vervolgens moeten de bepaalde regressielijnen worden gemiddeld over het aantal bepalingen en
moet het resultaat worden vastgelegd in de vorm van een gemiddelde regressieconstante en -coëffi-
ciënt (ijklijn voor afnamecontrole), met vermelding van de gehanteerde waterdruk. Voor de vaststelling
van de regressielijnen moeten meetwaarden vanaf vier dagen expositietijd worden meegenomen.
k o pvlak E'
dam
pdicht e f olie
k o pvlak E'
k o pvlak E
ballast
2 PVC - buisjes
2 PV
C - buisjes
50 50
D
H
50
100
pr oe fstu k
proe fv at
wat erdicht e co ating
(w ee ginstru ment)
wat er
(hou te n) latje s
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
20
Voor het vaststellen van de wateropname bij een afnamecontrole, mag worden volstaan met een meet-
periode van 36 dagen.
9.7.13 Waterdampdiffusie
Methode van onderzoek
De waterdampdiffusie moet worden bepaald volgens DIN 52615.
10 Veiligheid en gezondheid
10.1 Algemeen
Bij de vervaardiging en het in het werk brengen van schuimbeton moeten met betrekking tot veiligheids-
en gezondheidsaspecten in het algemeen dezelfde voorzorgs- en beschermingsmaatregelen worden
getroffen als bij normaal beton. ln verband met enkele specifieke materiaaleigenschappen wordt aanbe-
volen per geval na te gaan of aanvullende maatrege len zijn vereist.
Toelichting
Nadere informatie over geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligh\
eids voorzieningen kan
worden verkregen bij de Stichting Arbouw te Harderwijk (zie www.arbouw.nl).
10.2 Veiligheidsbevorderende maatregelen
Aanbevolen wordt veiligheidsbevorderende maatregelen te nemen bij het aanbrengen van schuimbeton
met een kleinere volumieke massa dan 1000 kg/m
3 in een grotere laagdikte dan 0,30 à 0,40 m. Mede
in verband met het, in afwijking van normaal beton, zeer vloeibare karakter en de langere benodigde
opstijvingstijd van de schuimbetonspecie, kan in dit geval verdrinkingsgevaar ontstaan voor de verwer-
ker en andere personen in de omgeving. Ge schikte maatregelen ter voorkoming hiervan zijn voorlichting
aan de direct betrokkenen, eventueel gecombineerd met het aanbrengen van een geschikte afzetting en
signalering.
10.3 Maatregelen ter bescherming van de gezondheid van de verwerker
Het vloeibare karakter en de wijze van aanbrengen van schuimbetonspecie kunnen aanlei ding geven tot
intensief huidcontact. Ter voorkoming van gezondheidsklachten op langere termijn wordt aanbevolen bij
het verwerken van schuimbeton huidcontact zoveel mogelijk te vermijden, \
bijvoorbeeld door het dragen
van geschikte waterdichte handschoenen en hoge laarzen.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
21
Titels van vermelde normen en richtlijnen
NEN 1068:2012Thermische isolatie van gebouwen. Rekenmethoden
NEN 3550:2012 Cement volgens NEN-EN 197-1 of NEN-EN 14216, met aanvullende speciale
eigenschappen - Definities en eisen
NEN 5905:2005 Nederlandse aanvulling op NEN-EN 12620 Toeslagmaterialen voor beton, inclusief
wijzigingsblad A1:2008
NEN 5950:1995 Voorschriften Beton Technologie (VBT 1995). Eisen, vervaardiging en keuring,
inclusief wijzigingsblad A2:1999
NEN 8005:2008 Nederlandse invulling van NEN-EN 206-1: Beton - Deel 1: Specificatie, ei\
genschap-
pen, vervaardiging en conformiteit
NEN-EN 197-1:2011 Cement ? Deel 1: Samenstelling, specificatie en conformiteitscriteria\
voor gewone
cementsoorten
NEN-EN 206-1:2001 Beton - Deel 1: Specificatie, eigenschappen, vervaardiging en conformiteit,
inclusief wijzigingsbladen A1:2004 en A2:2005
NEN-EN 450-1:2012 Vliegas voor beton - Deel 1: Definitie - specificaties en conformiteitsc\
riteria
NEN-EN 934-2:2009 Hulpstoffen voor beton, mortel en injectiemortel ? Deel 2: Hulpstoffen voor beton
- Definities, eisen, conformiteit, markering en aanduiding, inclusief wi\
jzigingsblad
A1:2012
NEN-EN 1008:2002 Aanmaakwater voor beton - Specificatie voor monsterneming, beproeving en
beoordeling van de geschiktheid van water, inclusief spoelwater van reinigingsin-
stallaties in de betonindustrie, als aanmaakwater voor beton
NEN-EN 1015-3:1999 Beproevingsmethoden voor mortel voor metselwerk - Deel 3: Bepaling van de
consistentie van mortelspecie (met schoktafel)
NEN-EN 12350-1:2009 Beproeving van betonspecie - Deel 1: Monsterneming
NEN-EN 12350-6:2009 Beproeving van betonspecie - Deel 6: Volumieke massa
NEN-EN 12390-2:2009 Beproeving van verhard beton - Deel 2: Vervaardiging en bewaring van proefstuk-
ken voor sterkteproeven
NEN-EN 12390-3:2009 Beproeving van verhard beton - Deel 3: Druksterkte van proefstukken
NEN-EN 12390-7:2009 Beproeving van verhard beton - Deel 7: Volumieke massa van verhard beton
NEN-EN 12504-1:2009 Beproeving van beton in constructies ? Deel 1: Boorkernen ? Monsternem\
ing,
onderzoek en bepaling van de druksterkte
NEN-EN-ISO
12572:2001 Vochteigenschappen van bouwmaterialen en -producten - Bepaling van de
waterdampdoorlatendheid
NEN-EN 12620:2010 Toeslagmateriaal voor beton
RILEM-Recommendation
CPC 11.2: 1975 Absorption of water by capillarity
RILEM-Recommendation
4CDC:1977 The critical degree of saturation method of assessing the freeze/thaw resistance
of concrete
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
22
Bijlage A
Toepassingsgebieden en relevante
eigenschappen
volumieke massa
toepassing
bouwrijp maken
ontlastplaat negatieve kleef
funderingsplaat
funderingsplaat, sandwich
(isolerende) werkvloer
(isolerende) bodemafsluiter
(isolerende) afschotlaag
uitvullaag
leidingvulling
aanvulling grondkerende constructie
in de grond gevormde paal
tunnelliner opvullaag
brandwerende laag
veiligheidskom
impactlaag
opvijzellaag
+ : relevante eigenschap
o : minder relevante eigenschap+
+
+
+
+
+/o
+/o +
+
+
+
o
o
o
o
+ +
+
+
+
+
+
+
o
+
+ o
o
+
+ +
+
+
+
+
+
+
++
+
o
+
+ o o
o
+
+
o
o
o
+
+
+
+ o o
o
o
o
oo
o
o
o
(+)
(+)
(+)
+
+ o
+ o +
+
+
+
o
+
+
+ +
o
o
+
+
relevante eigenschappen
kubusdruksterkte
consistentie
buigtreksterkte
elasticiteitsmodulus
krimp
kruip
vorst/dooibestandheid
warmtegeleiding
capillaire wateropname
wateropname bij externe waterdruk waterdampdiffusie
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
23
Nederlandse normen zijn uitgaven van de Stichting Nederlands Normalisati\
e-instituut, Vlinderweg 6,
Postbus 5059, 2600 GB Delft. Bestellingen bij NEN, verkoop- en informati\
elijn, tel. 015-2690391.
Met nadruk wordt erop gewezen dat deze CUR-Aanbeveling de stand van techniek en kennis weer\
geeft
op moment van uitgifte. CURNET houdt zich dan ook aanbevolen te worden geïnformeerd over ervarin-
gen die met het gebruik van deze Aanbeveling worden opgedaan.
CUR-Aanbevelingen worden drie jaar na publicatie geëvalueerd en, indien daar aanleiding toe bestaat,
geactualiseerd. Hiervan wordt melding gemaakt in de vakpers.
Auteursrechten
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een ge-
automatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektro-
nisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schrif-
telijke toestemming van CURNET.
Het is toegestaan overeenkomstig artikel 15a Auteurswet 1912 gegevens uit deze uitgave te citeren in
artikelen, scripties en boeken, mits de bron op duidelijke wijze wordt vermeld, alsmede de aanduidingen
van de maker, indien deze in de bron voorkomt: "CUR-Aanbeveling 59:2012 'Vervaardiging en beproe-
ving van schuimbeton', december 2012, Stichting CURNET, Gouda".
Aansprakelijkheid
CURNET en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben een \
zo groot mogelijke zorg-
vuldigheid betracht bij het samenstellen van deze uitgave. Nochtans moet de mogelijkheid niet worden
uitgesloten dat er toch fouten en onvolledigheden in deze uitgave voorko\
men. Ieder gebruik van deze
uitgave en gegevens daaruit is geheel voor eigen risico van de gebruiker\
en CURNET sluit, mede ten
behoeve van al degenen die aan deze uitgave hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uit voor
schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van deze uitgave en de daarin opgenomen gegeven\
s,
tenzij de schade mocht voortvloeien uit opzet of grove schuld zijdens CURNET en/of degenen die aan
deze uitgave hebben meegewerkt.
Gouda, december 2012
Het bestuur van CURNET
Stichting CURNET, Groningenweg 10, Postbus 420, 2800 AK GOUDA, tel. 0182-540600.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 59:2012
Groningenweg 10
Postbus 420
2800 AK Gouda
T 0182 540 620
F 0182 540 621
secretariaat@curbouweninfra.nl
www.curbouweninfra.nl
Reacties