Bouwen met kennis
Het voegen en hydrofoberen
van metselwerk
Making mortar joints and hydrophobing masonry
Aanbeveling 61:2013
1
Aanbeveling 61:2013
In nauwe samenwerking tussen CUR en SBR verscheen in 1998 de gezamenlijk\
e uitgave (CUR-Aanbeve-
ling 61/SBR 299) 'De kwaliteit van voegen in metselwerk'. In dit \
rapport werd niet alleen informatie over
voegwerk in metselwerk gegeven, maar door deel 2: CUR-Aanbeveling 61 '\
Het voegen van metselwerk'
werd ook voorzien in de behoefte aan regelgeving op het gebied van voegwerk in metselwerk. In de
Aanbeveling werden onder meer eisen gegeven voor de samenstelling, de levering en de ve\
rvaardiging
van voegspecies voor voegwerk in metselwerk, alsmede voor de uitvoering \
en controle van voegwerk
in metselwerk.
In de jaren daarna is veel ervaring opgedaan met dit voorschrift. In 2012 hebben \
CURNET en de Vereni-
ging Nederlandse Voegbedrijven (VNV) besloten om CUR-Aanbeveling 61 te evalueren en aan te passen
aan de huidige stand der techniek. Tevens is besloten om richtlijnen op te nemen voor het hydrofoberen
van metselwerk.
CUR-Aanbeveling 61 is opgesteld door CUR-Voorschriftencommissie 98 'Herziening CUR-Aanbeveling 61
Voegen van metselwerk'. Bij het verschijnen van deze Aanbeveling was commissie VC 98 als volgt sa-
mengesteld:
S. Kemper (voorzitter), mr. R.F. Houbaer (secretaris), ing. J.A.G. Koek (rapporteur), dr. ir. J. Blaakmeer,
ing. A. Buijze, G.J. den Daas, G. Danneberg, ing. J. van de Eeze, H.A.J.G. van den Heuvel, ir. W. Haver-
hals, ing. P. Kuindersma (corresponderend lid), ing. A. Mooiman, drs. E. Vega (coördinator), ing. G. Nij-
man, N. Pel, E. Seinen, G. Takkenkamp.
De Algemene Voorschriftencommissie 'Metselwerk' stemt in met deze CUR-Aanbeveli\
ng.
Met het verschijnen van CUR-Aanbeveling 61:2013 'Het voegen en hydrofoberen van metselwerk' komt
CUR-Aanbeveling 61 'Het voegen van metselwerk' (1998) te vervall\
en.
2
Inhoud
Deel A: Het voegen van metselwerk
1 Onderwerp 5
2 Toepassingsgebied 5
3 Afwijking van de Aanbeveling 5
4 Termen en definities 5
5 Classificaties 7
5.1 Algemeen 7
5.2 Toepassingsklassen 7
5.3 Voeghardheidsklassen 9
5.4 Voegmortelsoorten 9
5.5 Voegtypen 9
6 Eisen aan materialen en grondstoffen 10
6.1 Bindmiddelen 10
6.1.1 Cement 10
6.1.2 Kalk 10
6.1.3 Overige bindmiddelen 10
6.1.4 Tras 10
6.2 Toeslagmaterialen 11
6.2.1 Voegzand 11
6.2.2 Overige toeslagmaterialen 11
6.3 Toevoegingen 11
6.3.1 Kleurstoffen 11
6.3.2 Polymeren 11
6.4 Hulpstoffen 11
6.5 Aanmaakwater 12
7 Eisen aan voegspecie en voegwerk 12
7.1 Voeghardheid van het voegwerk 12
7.2 Voegdiepte 12
7.3 Voegspecie 12
7.3.1 Consistentie 12
7.4 Aanvullende eisen 12
7.4.1 Vorstbestandheid 12
7.4.2 Bestandheid tegen zure regen 13
7.4.3 Weerstand tegen inwerking of kristallisatie van chloriden en/of sulfaten 13
7.4.4 Kleur en structuur 14
7.5 Voegwerk onder bijzondere omstandigheden 14
7.5.1 Voegwerk aan de kust 14
7.5.2 Voegwerk in gehydrofobeerd metselwerk 14
8 Levering van materialen en grondstoffen 15
8.1 Algemeen 15
8.2 Op de bouwplaats vervaardigde voegmortels 15
8.3 Fabrieksmatig vervaardigde voegmortels 15
8.3.1 Verpakking 15
8.3.2 Informatiebladen 15
8.4 Semi-fabrieksmatig vervaardigde voegmortels 16
9 Uitvoering 16
9.1 Opslag van materialen en grondstoffen 16
9.2 Verhouding bindmiddel/toeslagmateriaal 16
9.3 Doseren van de hoeveelheden van de grondstoffen 16
9.4 Mengen van de grondstoffen 17
9.4.1 Fabrieksmatig vervaardigde voegmortels 17
9.5 Verwerkingsduur voegspecie 17
9.6 Voorbereiding 17
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
3
9.6.1 Controle van de ondergrond 17
9.6.2 Reinigen van metselwerk 18
9.6.3 Reinigen van de te voegen ruimte 19
9.6.4 Voorbevochtigen van het metselwerk 19
9.7 Tijdstip van voegen 19
9.8 Verdichten van de voegspecie 19
9.9 Uitvoering tijdens ongunstige weersomstandigheden 20
9.9.1 Lage temperatuur 20
9.9.2 Hoge temperatuur 20
9.9.3 Regen 20
9.10 Nabehandelen 20
10 Geschiktheidsonderzoek 21
11 Keuring met betrekking tot aanvullende eisen 21
11.1 Vorstbestandheid 21
11.2 Bestandheid tegen zure regen 21
11.3 De weerstand tegen inwerking of kristallisatie van sulfaten en/of chlori\
den 22
11.4 Kleur en structuur 22
12 Uitvoeringscontrole 22
12.1 Algemeen 22
12.2 Materialen en grondstoffen 23
12.2.1 Levering van materialen en grondstoffen 23
12.2.2 Opslag van materialen en grondstoffen 23
12.3 Onderzoek aan het voegwerk 23
12.3.1 Voeghardheid 23
2.3.2 Kleur en structuur 25
12.4 Samenstelling van de verwerkte voegmortel 26
13 Veiligheid, gezondheid en milieu 26
Deel B: Het hydrofoberen van metselwerk
1 Onderwerp 27
2 Toepassingsgebied 27
3 Afwijking van de Aanbeveling 27
4 Termen en definities 27
4.1 Actieve stof 27
4.2 Drager 28
4.3 Hydrofobeermiddel 28
4.4 Hydrofoberen 28
4.5 Karstenbuis 28
4.6 Steenversteviger 28
4.7 Werkzame-stofgehalte 28
5 Classificatie 28
5.1 Algemeen 28
5.2 Type drager 28
5.3 Type actieve stof 29
5.4 Ondergrond 29
5.5 Weerstand tegen waterdruk 29
5.6 Indringdiepte 29
6 Eisen te stellen aan materialen en grondstoffen 29
6.1 Gehalte aan werkzame stof 29
6.2 Samenstelling oplosmiddel 29
6.3 Bestandheid tegen alkaliteit 29
6.4 Duurzaamheid 29
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
4
7 Eisen te stellen aan de ondergrond 30
7.1 Algemeen 30
7.2 Uiterlijk en samenhang van het metselwerk 30
7.3 Stoffen aan het oppervlak die de indringing nadelig beïnvloeden 30
7.4 Vochtgehalte van de ondergrond 30
7.5 Aanwezigheid van zouten 31
8 Eisen te stellen van het gerede hydrofobeerwerk 32
8.1 Weerstand tegen waterdruk 32
8.2 Beïnvloeding van het uiterlijk van de ondergrond door het hydrofobeermiddel 32
8.3 Indringdiepte 32
9 Levering van materialen en grondstoffen 33
9.1 Algemeen 33
9.2 Verpakking 33
9.3 Informatiebladen en veiligheidsbladen 33
10 Uitvoering 33
10.1 Opslag van materialen en grondstoffen 33
10.2 Voorbereiding 33
10.2.1 Controle van de ondergrond 33
10.2.2 Opzetten proefvlak 34
10.2.3 Tijdstip van hydrofoberen 34
10.2.4 Voorbereidende werkzaamheden 34
10.2.5 Aanbrengen van het middel 35
11 Uitvoeringscontrole 35
11.1 Algemeen 35
11.2 Levering van materialen en grondstoffen 35
11.3 Opslag van materialen en grondstoffen 35
11.4 Onderzoek aan het hydrofobeerwerk 35
11.4.1 Controle direct na de uitvoering 35
11.4.2 Registreren van verbruik en behandelde vlakken 35
11.4.3 Meten van de weerstand tegen waterdruk 36
11.5 Opstellen van een opleveringsdocument 36
12 Veiligheid, gezondheid en milieu 36
Titels van de vermelde normen 37
Bijlage 1 Bepaling van de voeghardheid (normatief) 39
Bijlage 2 Bepaling van de vorstbestandheid van voegwerk in metselwerk (normatief)\
41
Bijlage 3 Bepaling van de weerstand van voegmortel in metselwerk tegen zure regen (normatief) 43
Bijlage 4 Bepaling van de weerstand van voegmortel in metselwerk tegen de inwerking en/of
kristallisatie van sulfaten en/of chloriden (normatief) 45
Bijlage 5 Bepaling van de carbonatatiediepte van voegmortel in metselwerk (normatief) 47
Bijlage 6 Beoordelen van de voegdiepte van verdiept voegwerk (normatief) 48
Bijlage 7 Bepaling van de weerstand tegen waterdruk (normatief) 51
Bijlage 8 Duurzaamheid van hydrofobeermiddel (normatief) 52
Bijlage 9 Beoordelen van verschillen in kleurindruk van voegwerk (informatief) 54
Bijlage 10 Vergelijking oude en nieuwe toepassingsklassen (informatief) 56
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
5
Deel A: Het voegen van metselwerk
1 Onderwerp
Deze Aanbeveling geeft definities, classificaties, eisen en regels voor de samenstelling, de levering en
de vervaardiging van voegmortel voor voegwerk in metselwerk, alsmede voor de uitvoering en controle
van voegwerk in metselwerk.
2 Toepassingsgebied
De Aanbeveling is van toepassing op voegwerk in metselwerk bij nieuwbouw\
en renovatiewerk.
De Aanbeveling is van toepassing op voegwerk vervaardigd uit:
a. cementmortel;
b. bastaardmortel.
Toelichting
Doorgestreken metselwerk valt buiten het toepassingsgebied van deze Aanbeveling o\
mdat het niet als
voegwerk wordt beschouwd.
3 Afwijking van de Aanbeveling
Door of namens de opdrachtgever kan toestemming worden verleend om van deze Aanbeveling af te
wijken. In dat geval moet in de technische omschrijving en/of in het bes\
tek worden vermeld waar van
deze Aanbeveling is afgeweken en welke artikelen dit betreft.
Toelichting
Afwijken van de Aanbeveling kan met name noodzakelijk zijn bij restauratiewerk van bouwwerken met
cementgebonden mortels.
4 Termen en definities
4.1 Aardvochtig
Korrelig, enige samenhang bij aandrukken.
4.2 Aardvochtig tot halfplastisch
Klevend, samenhang bij licht aandrukken.
4.3 Bastaardmortel
Een mortel waarvan het bindmiddel uit zowel cement als kalk bestaat, maar waarv\
an het percentage
( V/V) cement of kalk niet zo hoog is dat er sprake is van cement-of kalkmor\
tel.
4.4 Carbonateren/carbonatatie
Een reactie van calciumhydroxide in de voegmortel met kooldioxide uit de lucht.
4.5 Cement
Een fijngemalen anorganische stof die na mengen met water een pasta vormt die bindt en verha\
rdt door
middel van hydratatiereacties en -processen (hydraulisch bindmiddel). Deze pasta behoudt na verhar-
ding haar sterkte en stabiliteit, ook onder water.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
6
4.6 Cementmortel
Een mortel waarvan ten minste 75 % (V/V) van het bindmiddel uit cement bestaat.
4.7 Consistentie
Aanduiding voor de samenhang van voegspecie.
4.8 Fijnheidsmodulus
Een honderdste van de som van de cumulatieve gehalten aan delen die op de zeven 4 \
mm, 2 mm, 1
mm, 0,5 mm, 0,25 mm en 0,125 mm, conform ISO 3310-1, blijven liggen.
4.9 Halfplastisch
Klevend, vloeiend bij druk.
4.10 Hydraulische kalk
Een product dat in hoofdzaak bestaat uit calciumsilicaten, calciumaluminaten e\
n calciumhydroxide.
4.11 Kalkmortel
Een mortel waarvan ten minste 75 % (V/V) van het bindmiddel uit kalk bestaat.
Als kalk geldt luchtkalk, hydraulische kalk en traskalk.
4.12 Lintvoeg
Voeg aan de lange zijde van de steen.
4.13 Luchtkalk
Een product dat in hoofdzaak bestaat uit calciumhydroxide en eventueel calciumoxide.
Toelichting
Calciumoxide bindt chemisch met water tot calciumhydroxide, dat de eigenschap bezit om aan de
lucht te verharden onder inwerking van atmosferische waterdamp en atmosferische kooldioxide. Het
bevat als nevenbestanddelen geen of slechts onbeduidende hoeveelheden van stoffen die verharding
onder water mogelijk maken.
4.14 Mechanische verdichting
Het verdichten van de handmatig ingebrachte voegspecie met behulp van een in tr\
illing gebrachte voeg-
spijker.
4.15 Polymeer
Een organisch materiaal in de vorm van een kunststofdispersie of water-emulgeerbare kunststof, dan
wel een water-redispergeerbaar poeder.
In de tekst van deze Aanbeveling wordt ook gesproken van een hechtemulsie.
4.16 Smetten
Het tijdens het voegen of metselen bevuilen van de stenen met voeg- of m\
etselspecie.
4.17 Stootvoeg
Voeg aan de korte zijde van de steen.
4.18 Traskalk
Een mengsel van tras en kalk.
Toelichting
Een gangbare mengverhouding voor traskalk is ongeveer 40 % kalk en 60 % tras.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
7
4.19 Verbranden of verdorsten
Het verharden van hydraulisch bindmiddel met te weinig water waardoor een goede sterkteontwikkeling
niet mogelijk is.
Toelichting
Het gaat hierbij om het voortijdig verdampen van het voor de verhardingsreactie benodigde water.
4.20 Verwerkbaarheid
Aanduiding voor het gemak waarmee voegspecie kan worden aangebracht en verdicht.
4.21 Voeg
Met voegmortel gevulde ruimte tussen de stenen van metselwerk.
4.22 Voeghardheid
Een maat voor de hardheid van de voeg, bepaald met een voeghardheidsmeter.
4.23 Voegmortel
Verharde voegspecie of het mengsel van droge bestanddelen.
4.24 Voegspecie
Het met water aangemaakte, (nog) verwerkbare mengsel van bindmiddel(en), toeslagmateriaal en even-
tueel hulpstoffen en toevoegingen.
4.25 Voegwerk
Het geheel van afgewerkte voegen gerealiseerd door middel van het inbrengen van voegspecie.
4.26 Voegzand
Zand voor het aanmaken van voegspecie of toegepast in voegmortel.
5 Classificaties
5.1 Algemeen
De vereiste eigenschappen van het voegwerk moeten worden overeengekomen door het aangeven van
ten minste:
a. de toepassingsklasse;
b. de bijbehorende voeghardheidsklasse;
c. de voegmortelsoort (cement- of bastaardmortel);
d. een voegtype;
e. de kleur en structuur.
Eventueel kunnen aanvullende eisen worden gesteld ten aanzien van:
f. de vorstbestandheid;
g. de bestandheid tegen zure regen;
h. de weerstand tegen de inwerking of kristallisatie van sulfaten en/of chl\
oriden.
Deze aanvullende eisen moeten vooraf worden overeengekomen.
5.2 Toepassingsklassen
Afhankelijk van de omstandigheden en de belastingen waaraan het metselwe\
rk wordt blootgesteld,
worden op basis van NEN-EN 1996-2 toepassingsklassen onderscheiden zoals aa\
ngegeven in tabel 1.
In bijlage 10 is een overzicht gegeven van de huidige toepassingsklassen en de oude toepassingskl\
as-
sen uit CUR-Aanbeveling 61 (1998).
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
8
Tabel 1 Toepassingsklasse
Klasse Micro-omstandigheden van
het metselwerk Voorbeelden van metselwerk in deze
omstandigheid Voeg-
hard-
heids-
klasse Voeg
hard- heid
MX1 In droog milieu De binnenzijde van gebouwen voor normale
bewoning of van kantoorgebouwen,
alsmede het binnenblad van een buiten-
spouwmuur waar vochtindringing onwaar-
schijnlijk is.
Bepleisterd metselwerk in buitenmuren,
niet blootgesteld aan matige of hevige
slagregen en afgescheiden van vocht uit
naburig metselwerk en materialen VH15
15 t/m 24
MX2
1) Blootgesteld aan vocht of
water Binnen metselwerk blootgesteld aan veel
waterdamp, zoals in een wasserij.
Buitenmuren van metselwerk beschermd
tegen regen door overhangende daken of
muurplaten, niet blootgesteld aan
slagregen of vorst VH25
25 t/m 34
MX2.1
Blootgesteld aan vocht maar
niet aan vorst/dooiwisselingen
of niet aan externe bronnen met
aanmerkelijke hoeveelheden
sulfaten of agressieve chemica-
liën
MX2.2 Blootgesteld aan veel water,
maar niet aan vorst/dooiwisse-
lingen of niet aan externe
bronnen met aanmerkelijke
hoeveelheden sulfaten of
agressieve chemicaliën Metselwerk dat niet is blootgesteld aan
vorst of agressieve chemicaliën, toegepast
in buitenmuren met afdekking of daknok-
ken, in borstweringen, in vrijstaande
muren, in de grond, onder water
MX3 Blootgesteld aan vocht en
vorst/dooiwisselingen
VH35
2) 35 t/m 44
MX3.1
Blootgesteld aan vocht of water
en vorst/dooiwisselingen maar
niet aan externe bronnen met
aanmerkelijke hoeveelheden
sulfaten of agressieve chemica-
liën Metselwerk zoals in klasse MX2.1
blootgesteld aan vorst/dooiwisselingen
MX3.2 Blootgesteld aan veel water en
vorst/dooiwisselingen maar niet
aan externe bronnen met
aanmerkelijke hoeveelheden
sulfaten of agressieve chemica-
liën Metselwerk zoals in
klasse MX 2.2 blootge-
steld aan vorst/dooiwis-
selingenVerticale
vlakken
VH35
2) 35 t/m 44
Horizontale of
achterover
hellende
vlakken VH45
?45
MX4 Blootgesteld aan met zout
verzadigde lucht, zeewater of
dooizouten Metselwerk in kustgebieden. Metselwerk
naast wegen waarop 's winters zout wordt
gestrooid
VH45
3) ?45
MX5
4) In een agressief chemisch
milieu Metselwerk in contact met natuurlijke
bodem of aangevulde grond of grondwater
waar vocht en aanmerkelijke hoeveelheden
sulfaten in voorkomen.
Metselwerk in contact met zeer zure
bodem, vervuilde grond of grondwater.
Metselwerk in de buurt van industriële
gebieden waar agressieve chemicaliën in
de lucht voorkomen -
-
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
9
1) MX 2.1 en MX 2.2 komt in Nederland onder buitencondities niet voor. Vocht buiten gaat altijd gepaard met
vorst.
2) Als metselwerk inclusief voegwerk wordt gehydrofobeerd, zodanig dat ook de voeg door en door waterafsto-
tend wordt, kan bij verticaal metselwerk voor de klasse MX3 ten aanzien van de regenbelasting, worden vol-
staan met voegwerk van voeghardheidsklasse VH25, mits er geen grote kans is op bekladding van het metsel-
werk. Door hydrofoberen wordt het voegwerk beschermd tegen de aantasting van regenwater. Het water loopt
als een film langs de stenen en het voegwerk af en dringt niet in de mat\
erialen. Daarmee kunnen zouten en
zuren niet meer in de stenen en het voegwerk dringen. Deze bepaling geldt n\
iet voor liggend werk, aangezien
hydrofoberen in die situatie onvoldoende bescherming biedt.
3) Als metselwerk inclusief voegwerk kort na de nieuwbouw wordt gehydrofobeerd, zodanig dat ook de voeg door
en door waterafstotend wordt, kan bij verticaal metselwerk voor klasse MX4 ten aanzien van de weerstand te-
gen de inwerking van aanwaaiend zeezout, worden volstaan met voegwerk van voeghardheidsklasse VH25,
mits er geen grote kans is op bekladding van het metselwerk. Door hydrofoberen wordt het voegwerk be-
schermd tegen aangewaaid zeezout. Het water loopt als een film langs de \
stenen en het voegwerk af en dringt
niet in de materialen. Daarmee kunnen zouten niet meer in de stenen en h\
et voegwerk dringen.
4) De belasting die optreedt bij MX5 is zo divers dat daar geen voeghardheidsklasse voor is gedefinieerd.
5.3 Voeghardheidsklassen
De voeghardheid wordt geclassificeerd volgens tabel 2.
Bepalend voor de classificatie van de voeghardheid is de hardheid van de lintvoeg.
Bij de bepaling van de benodigde voeghardheidsklasse moet rekening worden gehouden met de vastge-
stelde toepassingsklasse en het voegtype.
Tabel 2 Classificatie voeghardheid
Voeghardheidsklasse Voeghardheid
VH15 15 t/m 24
VH25 25 t/m 34
VH35 35 t/m 44
VH45 ?45
5.4 Voegmortelsoorten
De voegmortelsoorten die worden onderscheiden zijn:
? cementmortel;
? bastaardmortel.
5.5 Voegtypen
De voegtypen zijn geclassificeerd volgens tabel 3.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
10
Tabel 3 Classificatie voegtypen; kenmerken en maximaal mogelijke voeghardheid
Type Kenmerken
Goed te bereiken voeg-
hardheidsklasse
Beschrijving Schematische
doorsnede
platvol
geborsteld ruw, streken duidelijk zichtbaar
VH25
1)
gekamdlicht, ruwe streken meer of minder zichtbaar
en in het algemeen minder breed dan bij
borstelwerk VH25
VH35 2)
VH45 3)
hol
hol, aangrijpend op steenribben of iets
verdiept VH35 4)
scherpdriehoekig naar binnen, aangrijpend op
steenribben of iets verdiept VH35 4)
schaduwlintvoeg schuin naar boven weglopend vanaf
voorkant onderliggende steen, waarbij
stootvoeg meestal platvol VH35 4)
platvol glad
zichtvlak voeg strokend met zichtvlak steen VH35 2)
VH45 3)
glad licht
verdieptzichtvlak voeg maximaal 2 mm achter
zichtvlak steen VH35 2)
VH45 3)
glad verdiept
zichtvlak voeg 2 tot 5 mm achter zichtvlak
steen VH35 2)
VH45 3)
snijwerkzichtvlak voeg strokend met zichtvlak steen;
de voeg is glad en tweezijdig van een
facetkantje voorzien VH45 5)
knipwerkzichtvlak voeg ligt vóór zichtvlak steen; de
voeg is glad en tweezijdig van een facetkantje
voorzien VH45 5)
1)
Dit voegtype levert voegwerk met een geringe duurzaamheid. Borstelwerk is daarom een ongewenste afwerk-
vorm.
2) Bij handmatige verdichting en extra zorg in de vorm van goed verdichten en goed voor- en/of nanatten. 3) Bij handmatige verdichting en extra zorg in de vorm van goed verdichten en goed voor- en/of nanatten en een
verhoogd bindmiddelgehalte.
4) De voeghardheid wordt op de stootvoegen gemeten. 5) Snij- en knipwerk van cementgebonden voegen dankt de hoge kwaliteit aan \
de combinatie van het hoge bind-
middelgehalte en de zorg die aan dit type voegwerk besteed moet worden.
6 Eisen aan materialen en grondstoffen
6.1 Bindmiddelen
6.1.1 Cement
Cement moet voldoen aan NEN-EN 197-1.
6.1.2 Kalk
Kalk moet voldoen aan NEN-EN 459-1 en NEN-EN 459-2.
6.1.3 Overige bindmiddelen
Overige bindmiddelen mogen alleen worden gebruikt als de geschiktheid daarvan is aangetoond.
6.1.4 Tras
Tras moet voldoen aan DIN 51043.
CUR Bouw & InfraAanbeveling 61:2013
11
6.2 Toeslagmaterialen
6.2.1 Voegzand
Voegzand moet voldoen aan NEN-EN 13139 en met betrekking tot verontreinigingen geldt dat moet
worden voldaan aan de eisen gesteld aan korrelgroep 0-4 in NEN 5905.
In aanvulling/afwijking hierop geldt voor voegzand voor handgedraaide mortels dat:
? de korrelverdeling qua fijnheidsmodulus en gehalte aan delen 2 mm;
? er niet meer dan 50 % in één fractie mag vallen van de zeefreeks volgens ISO 3310-1.
Figuur 1 Gehalte aan delen
Reacties