CUR-Aanbeveling 11\06:201\f
CUR-Aanbeveling  116:201\f  bevat  aanvullende  \begels  op  basis 
waa\bvan  AEC-g\banulaat  kan  wo\bden  toegepast  als  gedeeltelijke 
ve\bvanging  van  natuu\blijke,  ha\bde  en  dichte  toeslagmate\bialen  in 
specifieke betonp\boducten en \0betonmo\bteltoepassi\0ng.
Hie\bmee wo\bdt voo\bzien in de noodzakelijke aanvullende technische 
\begelgeving  op  NEN-EN  1992-1-1,  NEN-EN  206-1  +  NEN  8005 
en  NEN-EN  136\f0.  Aangenomen  mag  wo\bden  dat  toepassing 
van  deze  bepalingen  in  combinatie  met  NEN  1992-1-1  zal  leiden 
tot  het  geëiste  bet\bouwbaa\bheidsnive\0au  van  bouwconst\bucties 
confo\bm het Bouwbes\0luit.
CUR-Aanbeveling  116:201\f  is  van  toepassing  op  de  ste\bkte- 
klassen C12/15 tot en met C30/3\f en op alle milieuklassen volgens 
NEN-EN  206-1  +  NEN  8005,  waa\bbij  in  milieuklasse  XA  alleen  XA1 
is toegestaan.
In 2012 is de ee\bste uitgave van CUR-Aanbeveling 116 ve\bschenen. 
Inmiddels  wo\bdt  AEC-g\banulaat  al  mee\bde\be  ja\ben  in  beton 
toegepast,  met  name  in  betonwa\ben  ve\bvaa\bdigd  met  aa\bdvochtig 
beton,  zoals  betonst\baatstenen. \0 Op  basis  van  de  hie\bbij  opgedane 
e\bva\bingen en de \besultaten van aanvullende onde\bzoeken, is deze 
CUR-Aanbeveling he\0\bzien wat bet\beft de\0 volgende aspecten:\0 ?aanpassing van het\0 toepassingsgebied;\0
? aanpassing en diffe\b\0entiatie van de eis\0 gesteld aan het
maximaal gehalte m\0etallisch aluminium\0 en zink;
? gedetaillee\bde uitwe\0\bking van de bep\boev\0ingsmethode
metallisch aluminiu\0m + zink;
? definitie en eisen v\0oo\b all-in AEC-g\ban\0ulaat;
? p\bocedu\be aantonen g\0eschiktheid AEC-g\ba\0nulaat bij niet
voldoen aan gesteld\0e eisen;
? actualise\bing van v\0e\bmelde no\bmen;
? ko\bte beschouwing va\0n ci\bcula\biteit in v\0oo\bwoo\bd.
Met het ve\bschijnen van deze CUR-Aanbeveling 116:201\f ve\bvalt de 
CUR-Aanbeveling 11\06:2012.
ARTIK\bLNUMM\bR	  AA116201\f	
www.sbrcurnet.nl/cura\
anbevelingen
CUR-Aanbeveling 11\06:201\f
CUR-Aanbeveling  116:201\f  bevat  aanvullende  \begels  op  basis 
waa\bvan  AEC-g\banulaat  kan  wo\bden  toegepast  als  gedeeltelijke 
ve\bvanging  van  natuu\blijke,  ha\bde  en  dichte  toeslagmate\bialen  in 
specifieke betonp\boducten en \0betonmo\bteltoepassi\0ng.
Hie\bmee wo\bdt voo\bzien in de noodzakelijke aanvullende technische 
\begelgeving  op  NEN-EN  1992-1-1,  NEN-EN  206-1  +  NEN  8005	 	
en  NEN-EN  136\f0.  Aangenomen  mag  wo\bden  dat  toepassing 
van  deze  bepalingen  in  combinatie  met  NEN  1992-1-1  zal  leiden 
tot  het  geëiste  bet\bouwbaa\bheidsnive\0au  van  bouwconst\bucties	
 	
confo\bm het Bouwbes\0luit.
CUR-Aanbeveling  116:201\f  is  van  toepassing  op  de  ste\bkte-	
 	
klassen C12/15 tot en met C30/3\f en op alle milieuklassen volgens 
NEN-EN  206-1  +  NEN  8005,  waa\bbij  in  milieuklasse  XA  alleen  XA1 
is toegestaan.
In 2012 is de ee\bste uitgave van CUR-Aanbeveling 116 ve\bschenen. 
Inmiddels  wo\bdt  AEC-g\banulaat  al  mee\bde\be  ja\ben  in  beton 
toegepast,  met  name  in  betonwa\ben  ve\bvaa\bdigd  met  aa\bdvochtig 
beton,  zoals  betonst\baatstenen. \0 Op  basis  van  de  hie\bbij  opgedane 
e\bva\bingen en de \besultaten van aanvullende onde\bzoeken, is deze 
CUR-Aanbeveling he\0\bzien wat bet\beft de\0 volgende aspecten:\0 ?aanpassing van het\0 toepassingsgebied;\0
? aanpassing en diffe\b\0entiatie van de eis\0 gesteld aan het
maximaal gehalte m\0etallisch aluminium\0 en zink;
? gedetaillee\bde uitwe\0\bking van de bep\boev\0ingsmethode
metallisch aluminiu\0m + zink;
? definitie en eisen v\0oo\b all-in AEC-g\ban\0ulaat;
? p\bocedu\be aantonen g\0eschiktheid AEC-g\ba\0nulaat bij niet
voldoen aan gesteld\0e eisen;
? actualise\bing van v\0e\bmelde no\bmen;
? ko\bte beschouwing va\0n ci\bcula\biteit in v\0oo\bwoo\bd.
Met het ve\bschijnen van deze CUR-Aanbeveling 116:201\f ve\bvalt de 
CUR-Aanbeveling 11\06:2012.
ARTIK\bLNUMM\bR	 AA116201\f	
www.sbrcurnet.nl/cura\
anbevelingen	
CUR-Aanbeveling 11\06:201\f	
AEC-granulaat als \btoeslagmateriaal v\boor beton	
CUR-Aanbeveling 116-2017_cv_CROW.indd   2	21-06-18   12:13
Over CROW
CROW bedenkt slimme en praktisc\fe oplossingen  
voor vraagst\bkken over infrastr\bct\b\br, openbare r\bimte, 
verkeer en vervoer in Nederland. Dat doen we samen  
met externe professionals die kennis met elkaar delen  
en toepasbaar maken voor de praktijk.
CROW is een onafhankelijke kennisorganisatie zonder 
winstoogmerk die investeert in kennis voor n\b en in de 
toekomst. Wij streven naar de beste oplossingen voor 
vraagst\bkken van beleid tot en met be\feer in infrastr\bct\b\br, 
openbare r\bimte, verkeer en vervoer en werk en veilig\feid. 
Bovendien zijn wij experts op \fet gebied van aanbesteden   
en contracteren.	
Praktische kennis
direct toe\fasbaar	
Colofon
CUR-Aanbeveling 116:2017
AEC-gran\blaat als toeslagmateriaal voor beton
Delft, december 2017
\bitgave
CROW, Ede
artikeln\bmmer
AA116:2017
rapporte\br
dr. ir. G. van der Wegen
foto omslag
Facade Beton
eindredactie
ir. J.G.A. van H\blst
dr\bk
Scanlaser bv, Zaandam
prod\bctie
CROW Media
bestellen
Deze \bitgave is via de webs\fop bij CROW te bestellen.
Zie voor de act\bele verkoopprijs www.crow.nl/s\fop	
CUR-Aanbeveling 116-2017_cv_CROW.indd   4	21-06-18   12:13
CUR-Aanbeveling 116:2017
AEC-GRANULAAT ALS
TOESLAGMATERIAAL VOOR BETON
2
3 	
Inhoud
Voorwoord	    5	
1 	Onderwerp en toepassingsgebied	    	7	
1.1 	Onderwerp	    	7	
1.2	 	T	oepassingsgebied     	7	
2 	T	ermen en definities     	9	
2.1	 	AEC-bodemas	    	9	
2.2	 	AEC-granulaat	     	9	
2.3	 	Doorstroomde leiding	     	9	
2.4	 	All-in AEC-granulaat	    	9	
3 	Eisen te stellen aan AEC-granulaat	     	11	
3.1	 	Bij gebruik in beton met wapening en/of 	  
constructieve toepassing     	
11	
3.2	 	Bij gebruik in beton zonder wapening en 
zonder constructieve toepassing	     	
12	
4 	Aangepaste materiaaleigenschappen 
en rek	enregels voor beton met  
constructieve toepassingen
   	
13	
4.1	 	Aanpassing van materiaaleigenschappen	   13	
4.1.1	 	Kruipcoëfficient	   13	
4.1.2	 	Krimpverkorting	    13	
4.1.3	 	Spanning-rekrelaties voor het berek	 enen van 
dwarsdoorsneden	
    13	
4.2	 	Aanpassing van rek	 enregels	   13	
4.2.1	 	Fictieve elasticiteitsmodulus	    13	
4.2.2	 	V	ermoeiing	    13	
4.2.3	 	Betonconstructies met lichte toeslag-	  
materialen	
    13	
4.2.4	 	Kruip- en krimpvervorming	    13	
5	Gebouwontwerp	    15	
6	Installatie-ontwerp	    17
Literatuur
    	
17
Bijlage A	
  	
Bepaling van het gehalte aan metallisch 
aluminium en zink in AEC-granulaat 
volgens de waterstofmethode 	
19
5 	
Herziene aspecten
In 2012 is de eerste uitgave van CUR-Aanbeveling 116 
verschenen. De daarin opgenomen aanvullende regel-
geving op vigerende betonnormen is gebaseerd op  
een uitgebreid onderzoek naar betontechnologische, 
constructieve en duurzaamheidsaspecten, zoals weer-
gegeven in CUR-rapport 234 'AEC-granulaat als toeslag-
materiaal voor beton'.
Inmiddels wordt AEC-granulaat al meerdere jaren in 
beton toegepast, met name in betonwaren vervaardigd 
met aardvochtig beton, zoals betonstraatstenen. 
Op basis van de hierbij opgedane ervaringen en de 
resultaten van aanvullende onderzoeken, is deze CUR-
Aanbeveling herzien wat betreft de volgende aspecten:
?	
aanpassing van het toepassingsgebied;
?
aanpassing en differentiatie van de eis gesteld aan
het maximaal gehalte metallisch aluminium en zink;
?
gedetailleerde uitwerking van de beproevings-	
 
 	methode metallisch aluminium +zink;
?
definitie en eisen voor all-in AEC-granulaat;
?
procedure aantonen geschiktheid AEC-granulaat bij
niet voldoen aan gestelde eisen;
?
actualisering van vermelde normen;
?
k	
orte beschouwing van circulariteit in voorwoord.
Een CUR-Aanbeveling geeft marktpartijen de mogelijk-
heid om af te spreken hoe om te gaan met toepassing 
van een bepaald materiaal. Het document voorziet in 
de behoefte aan spelregels om praktijkervaring op te 
kunnen doen met nieuwe materialen of technieken. 
Een CUR-Aanbeveling is geen norm, die langdurige 
praktijkervaring omzet in eisen en toetsingsmethoden. 
Een CUR-Aanbeveling kent echter, net als normen, een 
vast omschreven onderwerp en toepassingsgebied 
waardoor het gebruik tot bepaalde toepassingen kan 
worden beperkt.
Circulariteit
Beton met AEC-granulaat zal in een tweede levens-
cyclus (en daarop volgende levenscycli) kunnen worden 
hergebruikt als betonproduct of als betongranulaat. 
Bij hergebruik als betonproduct (bijvoorbeeld als 
betonstraatsteen) zijn de eisen waaraan dit beton-
product moet voldoen, bekend (althans de eisen die er 
momenteel aan worden gesteld). Vaak is de technische 
levensduur niet de bepalende factor voor de eerste  
levenscyclus en kan het betonproduct (eventueel na  
bewerking) weer worden toegepast. Bij recycling als betongranulaat zijn er verschillende 
mogelijkheden:
?	
Toepassing als toeslagmateriaal in beton, waarbij we
onderscheid kunnen mak	
en in	
 ?	 Generieke kringloop waarin AEC-granulaatbeton
samen met regulier beton wordt verwerkt tot
betongranulaat, indien het AEC-granulaatbeton
van vergelijkbare kwaliteit is als regulier beton
 ?	 Specifieke kringloop waarin granulaten van
AEC-granulaatbeton alleen in nieuw AEC-	
 
granulaat-beton mogen worden toegepast, indien
de kwaliteit van het granulaat van AEC-granulaat- 
beton wezenlijk lager is dan granulaat gemaakt
van regulier beton (wat betreft relevante eigen-
schappen conform NEN-EN 12620/NEN 5905).
?	
Andere toepassingen zoals funderingsmateriaal,
ophoogmateriaal, e	
.d. Voor dergelijke toepassingen	
zijn eveneens eisen/normen beschikbaar	
.
Dus voor AEC-granulaatbeton zijn meerdere cirkels van 
hergebruik mogelijk, waarvoor de (huidige) regelgeving, 
waaronder het Besluit Bodemkwaliteit, beschikbaar is.
Commissie
Deze tweede, herziene uitgave is opgesteld door 
de Werkgroep 'AEC-granulaat', ressorterend onder 
SBRCURnet Kerncommissie 'Duurzame én betrouwbare 
betonconstructies'. 
De samenstelling van de werkgroep was als volgt:
dr. ir. M. Ottelé (voorzitter),
ir. R. Bleijerveld, 
E.J.M. Heijnsdijk,
ir. J.G.A. Van Hulst (coördinator),  
ing. A. Kok, 
drs. H. G. A. Kouwenhoven, 
W.A.G.  Mollink, 
ir. E.M.M. Vermeulen MBA, 
ir. J. W.M. de Wijs, 
dr. ir. G. van der Wegen (rapporteur).
Corresponderende leden waren: 
J. Heuveling
drs. H.M.L. Schuur	
NEN/CUR-commissies 351 001 09/ V	
C20 "TGB-Beton-
constructies", 353 039/VC12 "Beton" en 353 154  
'Korrelvormige materialen voor de bouw' stemmen in 
met de inhoud van deze CUR-Aanbeveling.
Met het verschijnen van deze CUR-Aanbeveling 116; 
2017 vervalt de CUR-Aanbeveling 116: 2012.
Voorwoord	 bij de tweede	 , herziene uitgave
6
7 	
Onderwerp en toepassingsgebied	 1	
1 .1 Onderwerp
Deze CUR-Aanbeveling bevat aanvullende regels op 
basis waarvan AEC-granulaat kan worden toegepast 
als gedeeltelijke vervanging van natuurlijke, harde en 
dichte toeslagmaterialen in specifieke betonproducten 
en betonmorteltoepassing.
1.2 Toepassingsgebied
Het toepassingsgebied van deze CUR-Aanbeveling is 
beperkt tot producten vervaardigd volgens een van de 
onderstaande (product)normen of BRL's:
NEN-EN 490       
Betonnen dakpannen en hulpstukken
 
NEN-EN 771-3 en -5     
Metselstenen
 
NEN-EN 1338       
Betonstraatstenen ? Eisen en beproevingsmethoden
 
NEN-EN 1339       
Betontegels ? Eisen en beproevingsmethoden
 
NEN-EN 1340       
Trottoirbanden ? Eisen en beproevingsmethoden
NEN 7024-serie       
Zetsteen van beton
NEN 7035     
Putten van ongewapend, gewapend en staalvezelbeton
NEN 7126     
Buizen en hulpstukken van ongewapend, gewapend en 
staalvezelbeton
 
NEN-EN 12839       
Vooraf vervaardigde betonproducten ?  
Elementen voor hekken
 
NEN-EN 13198       
Vooraf vervaardigde betonproducten ?  
Straat- en tuinmeubilair
 
NEN-EN 13748-1       
Terrazzo tegels ? Deel 1: Terrazzo tegels voor gebruik 
binnenshuis NEN-EN 13748-2     
 
Terrazzo tegels ? Deel 2: Terrazzo tegels voor  
toepassing buitenshuis
 
NEN-EN 14844       
Vooraf vervaardigde betonproducten ? Duikers
NEN-EN 14990 Ontw. en      
Vooraf vervaardigde betonproducten ?  
Wegverkeersgeluidbeperkende voorzieningen ? Eisen 
en beproevingsmethoden 
NEN-EN 14991       
Vooraf vervaardigde betonproducten ?  
Funderingselementen
NEN-EN 15037-2       
Vooraf vervaardigde betonproducten ?  
Combinatievloeren ? Deel 2: Betonnen vulelementen 
NEN-EN 15258       
Vooraf vervaardigde betonproducten ? Keerwanden
 
NEN-EN 15435       
Vooraf vervaardigde betonproducten ? Bekistingsblok -
ken van normaal en lichtbeton ? Producteigenschappen 
en prestaties
BRL 2815     
Wandconstructies opgebouwd uit betonnen stapel-
blokken
 
BRL 1104  
Bedrijfsvloerplaten van constructief beton 
Voor alle bovenbeschreven toepassingen geldt dat de 
geschiktheid van het AEC-granulaat vooraf moet zijn  
aangetoond door het toetsen van het daarmee vervaar-
digde beton aan de gestelde eisen.
Opmerking 1
Het toetsen aan gestelde eisen is nog geen garantie 
voor een gelijkwaardige prestatie ten opzichte van het 
beton zonder AEC-granulaat.
8	
Opmerking 2
AEC-granulaat toegepast in toplagen kan in sommige 
gevallen vlekvorming veroorzaken.
Deze CUR-Aanbeveling is, in aanvulling op NEN-EN 
1992-1-1, NEN-EN 206 + NEN 8005 en NEN-EN 12620 
+ NEN 5905, bedoeld om te worden toegepast bij de
gedeeltelijke vervanging van natuurlijke, harde en
dichte toeslag-materialen door overeenkomend gegra-
deerde fractie(s) AEC-granulaat in niet-voorgespannen
beton.
Gebruik van AEC-granulaat in betontoepassingen 
genoemd in bovenstaande tabel, waarbij het beton 
wapening bevat en/of een constructieve functie heeft, 
is toegestaan onder de volgende voorwaarden:a.	
maximaal vervangingspercentage van hettoeslagmateriaal door AEC-granulaat bedraagt
20%(V/V);
b.
 een maximaal gehalte aan metallisch aluminium
in het beton van 3 k	
g/m	
3, berekend uit het
gehalte aan metallisch aluminium in het AEC- 
granulaat (bepaald volgens bijlage A van deze
CUR-Aanbeveling) en de hoeveelheid AEC- 
granulaat per m	
3 beton;
c.	
in druksterkteklassen C12/15 tot en met C30/37;
d.
 in alle milieuklassen volgens NEN-EN 206 +
NEN 8005, waarbij in milieuklasse XA enkel XA1
is toegestaan. In milieuklasse XD en XS dient als
cementsoort CEM ll/B-	
V of CEM lll/B of een bind-
middel met een gelijkwaardige chloride- 
diffusieweerstand te worden toegepast;
e.	
 toepassing in voorgespannen beton is niet
toegestaan.
Gebruik van AEC-granulaat in betontoepassingen 
genoemd in bovenstaande tabel, waarbij het beton 
geen wapening bevat en geen constructieve functie 
heeft, is toegestaan onder de volgende voorwaarden: a.
 maximaal vervangingspercentage van het
toeslagmateriaal door AEC-granulaat bedraagt
50%(V/V)
b.
 een maximaal gehalte aan metallisch aluminium
in het beton van 6 k	
g/m	
3 voor consistentie- 
klassen S2 (half plastisch) t/m SF3 (zelfverdich-
tend) en 10 kg/m	
3 voor consistentieklassen C0
(droog) en C1 (aardvochtig).
Het gehalte aan metallisch aluminium in het beton
wordt berekend uit het gehalte aan metallisch
aluminium in het AEC-granulaat (bepaald volgens
bijlage A van deze CUR-Aanbeveling) en de
hoeveelheid AEC-granulaat per m	
3 beton. Voor beton zonder wapening en zonder constructieve 
toepassing gelden geen beperkingen wat betreft: 
milieuklassen en maximale korrelgrootte all-in AEC-
granulaat.
AEC-granulaat dient te worden beschouwd als potenti-
eel ASR-reactief. Hiervoor is CUR-Aanbeveling 89 van  
toepassing.
9 	
Termen en definities	2	
2 .1	 	AEC-bodemas
Bodemas die resteert na verbranding in een inrichting 
die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het 
verbranden van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen 
in een roosteroven of een wervelbedoven en die na 
afkoelen en tussenopslag als ruwe bodemas diverse 
opwerkingsstappen kan hebben ondergaan, zoals 
zeven en het verwijderen van ferro- en non-ferrometa-
len.
2.2	 	AEC-granulaat	
AEC-bodemas die door aanvullende bewerking(en) 
geschikt is gemaakt voor toepassing als toeslag- 
materiaal voor beton. 
2.3	 	Doorstroomde leiding	
Een drinkwaterleiding waarop tappunt(en) en/of 
taptoestel(len) aangesloten zijn waarbij minimaal een 
wekelijkse verversing van de leidinginhoud is gegaran-
deerd. 
2.4	 	All-in AEC-granulaat	
Een mengsel van grof en fijn AEC-granulaat met 
D>4 mm en d=0 mm.
10
11 	
Eisen te stellen aan AEC-granulaat	3	
3 .1   	Bij gebruik in beton met wape	 -
ningen/of een constructieve 
toepassing 
AEC-granulaat moet bij gebruik in beton met wapening 
en/of een constructieve toepassing voldoen aan 
NEN-EN 12620 + NEN 5905, met de volgende grens-
waarden volgens tabel 1.
Tabel 1. Eisen aan AEC-granulaat in beton met wapening en/
of een constructieve toepassing
Eigenschap eenheid beproevings-methode eis aan fijn toeslag-
materiaal (D ? 4 mm)eis aan grof toeslag- 
materiaal (D ? 4 mm)
gehalte zeer fijn (< 63 µm)  %(m/m)NEN-EN 933-1 ? 10? 4
deeltjesdichtheid (?	
rd) kg/m	3	NEN-EN 1097-6 ? 2100 ? 2200
waterabsorptie %(m/m)NEN-EN 1097-6 op te geven door 
producentop te geven door 
producent
sulfaatgehalte (SO	
3) %(m/m) NEN-EN 1744-1 Clause 12 ? 0,8	1)	? 0,8	1)	
chloridegehalte %(m/m)NEN-EN 1744-1 Clause 7 op te geven door 
producentop te geven door 
producent
vertraging bindtijd minuten NEN-EN 1744-6 ? 120 ? 120
alkaligehalte (Na	
2O-eq) %(m/m) NEN-EN 196-2 ? 0,2	2)	? 0,2	2)	
gehalte metallisch Al+Zn %(m/m)bijlage A op te geven door 
producent met een 
maximum van 1%(m/m)op te geven door 
producent met een 
maximum van 1%(m/m)
Gloeiverlies %(m/m)Standaard RAW Proef 28 ? 5 ? 5
verbrijzelingsweerstand 
(LA-waarde) %(m/m)
NEN-EN 1097-2 niet van toepassing op te geven door 
producent
1) Indien het sulfaatgehalte ligt tussen 0,8 en 1,5 %(m/m) SO	3 dan bestaan de volgende mogelijkheden:
a. toepassing van cement met een hoge bestandheid tegen sulfaten, dat voldo\
et aan NEN-EN 197-1
b. toetsing totaalgehalte sulfaat op totaal gehalte toeslagmateriaal: moet \
? 0,8 % (m/m) SO	
3 zijn
c. aantonen geschiktheid conform 6.7 van CUR-Aanbeveling 48
2) Indien alkaligehalte > 0,2 %(m/m) dan moet het alkaligehalte per partijlevering door de produc\
ent worden opgegeven
12	
3.2	 	Bij gebruik in beton zonder	 
wapening en zonder   
constructieve toepassing
AEC-granulaat moet bij gebruik in beton zonder 
wapening en zonder constructieve toepassing voldoen 
aan NEN-EN 12620 en NEN 5905, met de volgende 
grenswaarden volgens tabel 2.
Tabel 2. Eisen aan AEC-granulaat in beton zonder wapening 
en zonder constructieve toepassing
Eigenschap eenheid beproevingsmethode eis aan zowel fijn, grof als all-in toeslagmateriaal
gehalte zeer fijn (< 63 µm) %(m/m)NEN-EN 933-1 ? 10
deeltjesdichtheid (?	
rd) kg/m	3	NEN-EN 1097-6 ? 2000
waterabsorptie %(m/m)NEN-EN 1097-6 op te geven door producent
sulfaatgehalte (SO	
3) %(m/m) NEN-EN 1744-1
Clause 12 ? 0,8	1)	
chloridegehalte
%(m/m)NEN-EN 1744-1 
Clause 7 op te geven door producent
vertraging bindtijd minuten NEN-EN 1744-6 ? 120
alkaligehalte (Na	
2O-eq) %(m/m) NEN-EN 196-2 ? 0,2	2)	
gehalte metallisch Al+Zn %(m/m)bijlage A op te geven door producent met een maximum van 
1%(m/m)	
3)	
Gloeiverlies %(m/m)Standaard RAW 
Proef 28 ? 5
verbrijzelingsweerstand 
(LA-waarde) %(m/m)
NEN-EN 1097-2 op te geven door producent; alleen voor grove 
fractie
1)Indien het sulfaatgehalte ligt tussen 0,8 en 1,5 %(m/m) SO	3 dan bestaan de volgende mogelijkheden:
a. toepassing van cement met een hoge bestandheid tegen sulfaten dat voldoe\
t aan NEN-EN 197-1
b. toetsing totaalgehalte sulfaat op totaal gehalte toeslagmateriaal: moet \
? 0,8 %(m/m) SO	
3 zijn
c. aantonen geschiktheid conform 6.7 van CUR-Aanbeveling 48	
2)Indien alkaligehalte > 0,2 %(m/m) dan moet het alkaligehalte per partijlevering door de produc\
ent worden opgegeven
3)Indien gehalte metallisch Al+Zn > 1 %(m/m), dan mag het AEC-granulaat \
toch worden toegepast in droog (consistentieklasse
C0) en aardvochtig (consistentieklasse C1) beton mits het gehalte met\
allisch Al+Zn in dat beton geringer is dan 10 k g/m	
3	
Opmerking
Bij vervangingspercentages tussen 20% (V/V) en 50% 
(V/V) kan een hogere krimpverkorting optreden dan 
aangegeven in 4.1.2.
13 	
Aangepaste materiaaleigenschappen en rekenregels 
voor beton met constructieve toepassingen	
 	4	
4 .1	 	Aanpassing van materiaal-
eigenschappen	
De constructieve eigenschappen van beton voor  
constructieve toepassingen zijn beschreven in  
NEN-EN 1992 1 1. In beton waarin maximaal 20% (V/V) 
van het toeslagmateriaal is vervangen door de over-
eenkomende gegradeerde fractie(s) AEC-granulaat, 
dienen de onderstaande constructieve eigenschappen 
te worden aangepast ten opzichte van de waarden die 
in NEN-EN 1992-1-1 zijn beschreven.
4.1.1 	 	Kruipcoëfficiënt 	
De waarde van de kruipcoëfficiënt, berekend volgens 
artikel 3.1.4(2) en 3.1.4(4) van NEN-EN 1992-1-1, moet  
worden vermenigvuldigd met de factor:
 ?1,1 indien maximaal 20% (V/V) van alleen  het
grove toeslagmateriaal wordt vervangen door
AEC-granulaat;
 ?1,4 indien maximaal 20% (V/V) van het fijne én
grove toeslagmateriaal wordt vervangen door
AEC-granulaat.
4.1.2 	 Krimpverkorting 	
De waarde van de krimpverkorting, berekend volgens 
artikel 3.1.4(6) van NEN-EN 1992-1-1, moet worden  
vermenigvuldigd met de factor:
 ?1,1 indien maximaal 20% (V/V) van alleen het
grove toeslagmateriaal wordt vervangen door
AEC-granulaat;
 ?1,4  indien maximaal 20% (V/V) van het fijne én
grove toeslagmateriaal wordt vervangen door
AEC-granulaat.
Opmerking
Bij toepassing van AEC-granulaat in beton met een 
sterkteklasse boven C30/37 k
an de kruipcoëfficiënt en/
of krimpverkorting een hogere waarde hebben dan 
aangegeven in respectievelijk 4.1.1 en 4.1.2. 
4.1.3 	 Spanning-rek relaties voor het 
berekenen van dwarsdoorsneden	
De waarde voor ?c2 en ?c3 respectievelijk bepaald 
volgens artikel 3.1.7(1) en (2) van NEN-EN 1992-1-1, 
moet worden vermenigvuldigd met de factor 1,1 indien 
maximaal 20% (V/V) van het fijne en grove toeslag-
materiaal wordt vervangen door AEC-granulaat. 	
4.2	 	Aanpassing van rek	 enregels
De rekenregels voor het toetsen van beton voor  
constructieve toepassingen zijn beschreven in  
NEN-EN 1992 1 1. In beton waarin maximaal 20% (V/V) 
van het fijne  en grove toeslagmateriaal is vervangen 
door de overeenkomende gegradeerde fractie(s) AEC-
granulaat, dienen de onderstaande rekenregels te 
worden aangepast ten opzichte van de waarden, die  
in NEN-EN 1992-1-1 zijn beschreven.
4.2.1	 	Fictieve elasticiteitsmodulus	
De waarde van de fictieve elasticiteitsmodulus Ef, 
bepaald volgens 5.8.5 (1) en tabel NB-1 van  
NEN-EN 1992-1-1, moet zijn vermenigvuldigd met  
het quotiënt van Ecd,eff  van het beton met het AEC- 
granulaat en Ecd,eff van het grindbeton met een gelijke 
druksterkte en de eigenschappen zoals beschreven in 
NEN-EN 1992-1-1, beide bepaald volgens 5.8.7.2(4) van 
NEN-EN 1992-1-1.
4.2.2	 Vermoeiing	
De rekenregels in 6.8 van NEN-EN 1992-1-1 zijn niet 
van toepassing bij beton waarin het toeslagmateriaal 
(gedeeltelijk) is vervangen door AEC-granulaat.
4.2.3	 Betonconstructies met lichte toeslag-
materialen	
De rekenregels in hoofdstuk 11 van NEN-EN 1992-1-1  
zijn niet van toepassing bij beton, waarin het toeslag- 
materiaal (gedeeltelijk) is vervangen door AEC- 
granulaat. 
4.2.4	 Kruip- en krimpvervorming	
De rekenregels in bijlage B van NEN-EN 1992-1-1  
zijn niet van toepassing bij beton, waarin het toeslag- 
materiaal (gedeeltelijk) is vervangen door AEC- 
granulaat.
14
15 	
Administratieve en  
uitvoeringstechnische bepalingen	
5	
Bestek
Indien beton met AEC-granulaat wordt toegepast, dient 
op tekeningen, in het bestek en werkomschrijvingen 
moet worden aangegeven dat de desbetreffende 
betonconstructie geschikt is voor uitvoering in beton 
met AEC-granulaat en dat rekening is gehouden met de 
aanvullende bepalingen in deze CUR-Aanbeveling.
16
17 	
Vervaardigen van beton	6	
Bij de vervaardiging van beton dient rekening gehouden 
te worden met de aanwezigheid van poreuze bestand- 
delen in AEC-granulaat. Hierdoor kan de verwerkbaarheid 
en de verpomp-baarheid van betonspecie sneller dan  
normaal teruglopen.
Titels van vermelde normen 
NEN-EN 196-2:2013: 	
Beproevingsmethoden voor cement - Deel 2 :Chemische analyse van cement 
NEN-EN 197-1:2011	
 	
:	
  	
Cement ? Deel 1: Samenstelling, specificaties en conformiteitscrite\
ria voor gewone 	
cementsoorten
NEN-EN 206:2014:
 	
Beton ? Specificatie	
 , eigenschappen, vervaardiging en conformiteit
NEN-EN 490:2011:
  	
Betonnen dakpannen en hulpstukk	
 en
+A1:2017
NEN-EN 771-3:2011:	Specificaties voor metselstenen ? Deel 3: Bouwblokk	
en en -stenen van grind- en  
+A1:2015
lichtbeton  
NEN-EN 771-5:2011:	Specificaties voor metselstenen ? Deel 5: Geprefabriceerde bouwblok\
k	
en en -stenen van 
+A1:2015
speciaal beton  
NEN-EN 933-1:2012:	Beproevingsmethoden voor geometrische eigenschappen van toeslagmateriale\
n ? 	
 	
Deel 1: Bepaling van de k	
orrelgrootteverdeling-zeefmethode
NEN-EN 1097-2:2010:
 	
Beproevingsmethoden voor de bepaling van mechanische en fysische eigensc\
happen 
van toeslagmaterialen ? Deel 2: Methoden voor de bepaling van de weer\
stand tegen 	
 
verbrijzeling
NEN-EN 1097-6:2013:
 	
Beproevingsmethoden voor de bepaling van mechanische en fysische eigensc\
happen 	
   	
van toeslagmaterialen ? Deel 6: Bepaling van de deeltjesdichtheid en \
de wateropname
NEN-EN 1338:2003:	
 	
Betonstraatstenen ? Eisen en beproevingsmethoden
+C1:2006
NEN-EN 1339:2003:
Betontegels ? Eisen en beproevingsmethoden
+C1:2006	
NEN-EN 1340:2003:	T	
rottoirbanden ? Eisen en beproevingsmethoden
+C1:2006
NEN-EN 1744-1:2009:
 	
Beproevingsmethoden voor de chemische eigenschappen van toeslagmateriale\
n ? 
+A1:2012
Deel 1: Chemische analyse	
 
NEN-EN 1744-6: 2006:
 	
Beproevingsmethoden voor de chemische eigenschappen van toeslagmateriale\
n ? 	
  	
Deel 6: Bepaling van de invloed van een extract van gerecycled toeslagma\
teriaal op het 
begin van de binding van cement
NEN-EN 1992-1-1: 
Eurocode 2: Ontwerp en berek	
ening van betonconstructies ? Deel 1-1: Algemene regels   
+C2:2011/NB:2016	en regels voor gebouwen, inclusief Nationale bijlage NB:2016
NEN 5905:2005:
Nederlandse aanvulling op NEN-EN 12620 "T	
oeslagmaterialen voor beton"  	
 	
  
+A1:2008
NEN 8005:2014:	Nederlandse invulling van NEN-EN 206 Beton ? Specificatie	
, eigenschappen, 	
vervaardiging en conformiteit
NEN 7024-serie:2015:	
 	
Zetsteen van beton
NEN 7035:2004:	
   	
Putten van ongewapend, gewapend en staalvezelbeton
NEN 7126:2004:	
   	
Buizen en hulpstukk	
 en van ongewapend, gewapend en staalvezelbeton
NEN-EN 12620:2002:
 	
T	
 oeslagmateriaal voor beton
+A1:2008
NEN-EN 12839:2012:	V	
ooraf vervaardigde betonproducten ? Elementen voor hekken
NEN-EN 13198:2003:	
V	
ooraf vervaardigde betonproducten ? Straat- en tuin meubilair  
NEN-EN 13670:2009:
 	
Het vervaardigen van betonconstructies
NEN-EN 13748-1:2004:	
 	
T	
 errazzo tegels ? Deel 1: Terrazzo tegels voor gebruik binnenshuis
NEN-EN 13748-2:2004:
 	
T	
 errazzo tegels ? Deel 1: Terrazzo tegels voor toepassing buitenshuis
18	
NEN-EN 14844:2006:   Vooraf vervaardigde betonproducten ? Duikers 
+A2:2011 
Ontw.NEN-EN 14990:    Vooraf vervaardigde betonproducten ? Wegverkeersgeluid-beperkende  
-2004:        voorzieningen ? Eisen en beproevingsmethoden
NEN-EN 14991:2007:    Vooraf vervaardigde betonproducten ? Funderingselementen
NEN-EN 15037-2:2009:    Vooraf vervaardigde betonproducten ? Combinatievloeren ? Deel 2: Be\
tonnen    
+A1:2011    vulelementen
NEN-EN 15258:2008:    Vooraf vervaardigde betonproducten - Keerwanden
NEN-EN 14435:2008:    Vooraf vervaardigde betonproducten ? Bekistingsblokken van normaal- en  
            lichtbeton ? Producteigenschappen en prestaties
BRL 1104:2016:      Bedrijfsvloerplaten van constructief beton
BRL 2815:2012:      Wandconstructies opgebouwd uit betonnen stapelblokken
CUR-Aanbeveling 48:2010:  Procedures, criteria en beproevingsmethoden voor de toetsing van de geschiktheid  
            van nieuwe cementen voor toepassing in beton en voor de gelijkwaardige p\
restatie  
            van beton met vulstoffen. 
CUR-Aanbeveling 89:2017:  Maatregelen ter voorkoming van betonschade door alkali-silicareactie (ASR);  
            derde herziene uitgave, 2017
Standaard RAW Bepalingen:  Beproevingsmethoden Proef 28 Gloeiverlies, organisch-stofgehalte en CaCO\
	
3- 
2015     gehalte 
Literatuur
CUR-rapport 234:      AEC-granulaat als toeslagmateriaal voor beton. Betontechnologische, constructieve  
            en duurzaamheidsaspecten (achtergrondrapport). CURNET, Gouda, oktober 2011
19 	
1.	Onderwerp en toepassingsgebied
Dit voorschrift beschrijft de methode voor de bepaling
van het gehalte aan metallisch aluminium en zink in
AEC-bodemas of hieruit afgeleide materiaalstromen
(AEC-granulaten en metaalconcentraten) met de water	
-
stofmethode.
Het betreft een verbeterde omschrijving van de
methode zoals deze omschreven is in § 8.6 van
NTA 8191:2015. De beschrijving van de methode
beperkt zich tot de uitvoering van de analyse. Alle
andere aspecten zoals termen en definities, monster-
neming en opwerking van AEC-bodemas zijn conform
NTA 8191:2015.
De methode kan worden toegepast op alle AEC- 
uitgangsmaterialen en korrelgrootten. De maximale
korrelgrootte, die voor de waterstofmethode in de
proefopstelling kan worden ingezet is 6 mm.
2.
Beginsel
Het analysemonster wordt verkregen volgens de
werkzaamheden zoals beschreven in NTA 8191: 2015.
De NTA geeft een procedure voor het verkrijgen van
representatieve veldmonsters en daaruit te vervaar-
digen laboratoriummonsters. In de NTA is een optie
om het metallisch aluminium- en zinkbestanddeel ook
specifiek te analyseren opgenomen. Door de behan-
deling van het monster met natronloog ontwikkelt uit
metallisch aluminium en zink waterstofgas, dat een
maat is voor de hoeveelheid van beide metalen. De
reactie met aluminium is volgens:
2Al + 2H	
2O + 2OH	- ? 2AlO	2 - + 3H	2 	
De reactie met zink is volgens:
Zn + 2OH	
- ? ZnO	22- + H	2 	
Bij 1013 mbar en 20 °C k	
omt 1 mol gas neer op 24,0 liter 
waterstofgas. Door het bij de reactie gevormde water-
stofgas op te vangen en het volume te bepalen, kan 
het gasvolume worden omgerekend naar het metallisch 
bestanddeel. Het vrijgekomen waterstofgas wordt uit-
gedrukt als aluminium. 1 g aluminium maakt onder deze 
omstandig-heden 1,337 l waterstofgas vrij.
Opmerking 
De bijdrage van zink in de waterstofgasproductie en 
daarmee aan de bepaling van het aluminiumgehalte in 
AEC-granulaat < 2 mm is gering.  
Opmerking 
In dit voorschrift wordt gebruik gemaakt van maat- 
cilinders om het volume van het vrijgekomen gas te  meten. Het toepassen van alternatieve methoden  
voor het bepalen van het gasvolume, zoals het gebruik  
van gasmeters, is toegestaan mits minimaal aan 
vergelijkbare prestatiekenmerken wordt voldaan zoals 
genoemd in § 8.
3.	
R	
eagentia en hulpstoffen
3.1   Algemeen
Gebruik uitsluitend reagentia en hulpstoffen van ten 
minste technische kwaliteit, tenzij anders aangegeven. 
Gebruik water tenzij anders is aangegeven.
In plaats van zelfbereide oplossingen mogen ook in de 
handel verkrijgbare oplossingen worden toegepast.
Opmerking  	
 
V	
 oor de veiligheidsaspecten: zie 9.
3.2 Natriumhydroxide NaOH) = 1 mol/l    
Weeg 40,0 g natriumhydroxide af, los op in en vul aan 
met water (3.1) tot 1 liter.
3.3 Aluminium
Referentiemateriaal bijvoorbeeld in de vorm van 
naalden, folie of grit met een zuiverheid van minimaal  
? 99,0 %m/m. Aluminium in de vorm van fijn poeder 
hecht sterk aan oppervlakken en is gevoelig voor ver-
stuiven, waardoor dit materiaal uit praktische overwe-
gingen niet geschikt is.	
Bijlage A Bepaling van het gehalte aan metallisch aluminium 
en zink in AEC-granulaat volgens de waterstofmethode
20	
4.	T	oestellen en hulpmiddelen
Controleer de hierna genoemde toestellen en hulp- 
middelen voor gebruik op goede werking en afwezig-
heid van storende elementen, die het resultaat van de
proef kunnen beïnvloeden.
4.1 Analytische balans
Met een minimale nauwkeurigheid van 0,0001 g.
4.2 Bovenweger
Met een minimale nauwkeurigheid van 0,01 g.
4.3 Magnetische roermotor
4.4 Conische kolf
Met ingeslepen stop met inhoud van 300 ml (eventueel 
ook grotere en kleinere volumes).
Opmerking 	
 
V	
oor het analyseren van de fractie < 2 mm met een 
aluminiumgehalte van ca. 1 %m/m is een kolf van 300 
ml geschikt. Voor monsters met een afwijkende korrel-
grootte of met andere aluminium gehaltes kan een 
ander kolfvolume geschikter zijn.
4.5 Slijpstuk met glazen kraan
Met ingeslepen kern, passend op de conische kolf 
(ter illustratie zie foto 1).
4.6 Slijpstukklemmen
Passend op de slijpstukken op de conische kolf.
4.7 Statieven met statiefklemmen
4.8 Labolift (2x)
4.9 Waterreservoir
Kunststoffen of glazen bak met een hoogte van 
10-15 cm, dienend als waterreservoir, bijvoorbeeld
een afwasbak of een lage emmer.
4.10 Maatcilinder
Van glas met een inhoud van 1000 ml en een kleinste 
schaalverdeling van 10 ml (eventueel ook grotere en 
kleinere volumes met andere schaalverdeling).
Opmerking 
Voor het analyseren van de fractie < 2 mm met een  
aluminiumgehalte van ca. 1 %m/m is een maatcilinder 
van 1000 ml geschikt. Voor monsters met een  
afwijkende korrelgrootte of met andere aluminium-
gehaltes kan een ander maatcilindervolume geschikter  zijn. Een grovere schaalverdeling op de maatcilinder 
heeft een onnauwkeurigere aflezing als gevolg.
4.11 Glazen slijpstuk met gasuitlaat en septum
Passend op de conische kolf (ter illustratie zie foto 2).
Opmerking
 	
 
Door middel van een injectiespuit met naald, kunnen 
op deze wijze ook kleine gasvolumes (0-10 ml) worden 
gemeten en door middel van een injectiespuit geïso	
-
leerd worden voor verder onderzoek.
4.12 Kunststofslang
Flexibel, transparant en gasdicht met een binnen- 
diameter van 10 mm. Heldere PE-slang is geschikt.  
Het dode volume van de slang in de opstelling dient 
bekend te zijn op 1 ml nauwkeurig. Dit kan worden 
bepaald door de slang met water te vullen en te wegen.
Opmerking
 	
 
Handmatig k	
an een volumeverdeling op de slang 
worden aangebracht. 
4.13 Parafilm
21 	
4.14 Kranenvet 
Foto 1. Slijpstuk met kraantje met glazen kern.	 	
5.	Werkwijze
Het monster wordt voorbehandeld conform NTA 8191:
2015. W	
anneer de maximale korrelgrootte kleiner is dan
2 mm, wordt een representatief analysemonster van ca.
25 g gebruikt voor de analyse. Weeg het monster af op
0,01 g nauwkeurig.
Wanneer het bodemas of granulaat betreft en het 
monstermateriaal grover is dan 2 mm, wordt van het 
gedroogde materiaal volgens tabel 1, een representatief 
deel afgesplitst en afgezeefd over 2 mm. De zeefrest 
op 2 mm wordt gebroken tot kleiner dan 2 mm, bij de 
fijne fractie gevoegd en gehomogeniseerd. Van dit 
monster wordt vervolgens een representatief analyse-
monster van ca. 25 g afgewogen. Weeg het monster af 
op 0,01 g nauwkeurig.
Wanneer het light non-ferro betreft, kan het materiaal 
niet verder worden verkleind en dient een represen-
tatief analysemonster volgens tabel 1 te worden 
afgewogen voor de analyse. Wanneer deze monster-
hoeveelheid om praktische redenen niet in behandeling 
kan worden genomen, dan de proef met een kleinere 
monsterhoeveelheid ten minste in duplo uitvoeren.  
In dat geval de individuele resultaten rapporteren.
Tabel 1. Minimale monstergrootte voor gangbare fracties
D95 (mm) 24 68121632
Bodemas of granulaat (kg) 0,025 0,20 0,67 1,6 5,413102
Light non-fero (kg) 0,029 0,23 0,78	
Foto 2. Slijpstuk met afsluitkraan, te vervangen door septum.
22	
Deze test wordt uitgevoerd met een proefopstelling 
volgens figuur 2. De proef moet worden uitgevoerd  
in een ruimte met een gereguleerde temperatuur van 
20 °C ± 3 °C.
Opmerking 	
 
Een variatie van ± 3 °C en ook een natuurlijk	
e variatie in 
luchtdruk geven geen aanleiding tot het ontstaan van 
relevante afwijkingen in het meetresultaat.
 ? V
oorzie alle glazen slijpstukken van kranenvet tegen
lekkage.
 ? V
ul het waterreservoir voor de helft met water.
 ?Vul de maatcilinder bijna helemaal met water zodat,
na het op de kop plaatsen van de cilinder in het
waterreservoir
, het waterniveau op de schaalverde-
ling van de maatcilinder kan worden afgelezen.
 ? Voorafgaand aan het plaatsen van de maatcilinder
wordt die afgesloten met parafilm. Ondersteun de
parafilm met de vlakk
e hand en plaats de maat-
cilinder op zijn kop in het waterreservoir. Verwijder
de parafilm en plaats de cilinder in de statiefklem
zonder toetreding van lucht.
 ? Noteer het beginvolume (V	t0) van de waterkolom in
de maatcilinder.	
 ? Vul de slang, verbonden aan de stop in de conische
kolf met de kraan dicht, volledig met water en leidt
het uiteinde onder water in de maatcilinder. Klem de
slang tussen de maatcilinder en de reservoirbodem.
Gebruik de laboliften voor een juiste afstelling van
de hoogte	
.	
 ? W	
eeg het analysemonster af in de conische kolf en
breng ook een roermagneet in de kolf. Plaats de
kolf op de magneetroerder en vul de kolf met 1,0 M
natronloog (zie 3.2) tot aan de onderkant van het
slijpstuk en sluit af met de glazen stop met kraan en
slang. Maak gebruik van een stopklem.	
 ? Zet de magneetroerder aan zodat het monster-
materiaal goed gemengd wordt met de natronloog.
Open voorzichtig na ongeveer 1 minuut de kraan van
de glazen stop waarbij het gevormde waterstofgas
het water in de slang verplaatst. Wanneer de plastic
slang voorzien is van een volumeverdeling, kan het
volume van het ontwikkelde gas in de beginfase al
afgelezen worden. Zo niet, dan wordt de volume-
ontwikkeling van het waterstofgas pas geregistreerd
vanaf de zichtbare ontwikkeling in de maatcilinder
waarbij het dode volume van de slang moet worden
opgeteld.
 ?Meet regelmatig (bijvoorbeeld na ¼, ½, 1, 2, 4 ?24
uur) de hoeveelheid gevormd waterstofgas in ml
(V	
i). Zorg daarbij dat op het moment van aflezen, het
waterniveau in de maatcilinder op gelijke hoogte
is als de vloeistof in de conische k
olf (geen hydro-
statisch drukverschil tussen beide ruimten). Opmerking
 	
 
Door de gasontwikk	
 eling op verschillende tijdstippen 
te meten, wordt inzicht gekregen in de reactiekinetiek. 
Deze informatie kan worden gebruikt om het einde 
van de proef te voorspellen en om te beoordelen of de 
proefuitvoering geen onregelmatigheden vertoont. 	
 ? Zet de proef voort totdat gedurende twee uren geen
waterstofgas meer ontwikkeld wordt. Het is praktisch
geblek	
 en om de meting 's morgens te starten en
bij aanhoudende gasontwikkeling de proef een
etmaal te laten doorlopen. Bepaal dan de totale
hoeveelheid gevormd waterstofgas op de hierboven
beschreven wijze in ml (Vt).
Opmerking  	
 
Hierbij moet erop gelet worden dat het opvangvolume 
in de maatcilinder nog voldoende is en het water-	
  
reservoir niet over loopt ten gevolge van de hoeveel-
heid verplaatste vloeistof door het ontwikkelde water-
stofgas.
Opmerking  	
 
W	
 anneer de gasontwikkeling te groot is voor het 
volume van de gebruikte maatcilinder kan deze tussen-
tijds volgens de beschreven methode vervangen 
worden of kan gekozen worden om de meting af te 
breken en opnieuw te starten met een kleinere hoe-
veelheid monster en/of met een maatcilinder met een 
groter volume.
Opmerking  	
 
Het is een optie om bij grote volumes waterstofgas, de 
slang van de gasuitleiding van een tweewegkraan te 
voorzien waarmee eenvoudig tussen 2 opvangcilinders 
k	
 an worden geschakeld.
23 	
Legenda 
1 Statief  	
2 Maatcilinder 1000 ml  
3 Gas	
   	
4 Conische k	
 olf 300 ml 
5 NaOH-oplossing
   	
6 Analysemonster 
7 Magnetische roerder	
 	
8 Magnetische roervlo 
9 W	
ater  
Figuur 2 - Proefopstelling voor de bepaling van metallisch 
aluminium   
6.Berekening
Bereken het gehalte aan metallisch aluminium in het 
onderzochte monster volgens:
Al=   2
3	 
(
	t/ 24,0 )
× 	Al	
	×   100  %	 	
waarin:
Al
 	
is de som van het gehalte metallisch aluminium 
en zink (berek	
end als aluminium), in % m/m;
M
 	
is de massa droog laboratoriummonster	
 , in g;
V
t 	is de totale hoeveelheid gevormd waterstofgas 
(inclusief dood slangvolume; zie 4.	
 12), in l;
M
Al 	is de molmassa van aluminium, 27	 ,0 g/mol.
Rond het resultaat af op 0,1 % m/m. Voor het berekenen van het totale aluminiumgehalte 
in een aangeleverd monster, dat voor deze analyse in 
meerdere korrelfracties is opgesplitst, dienen de indivi-
duele aluminiumgehaltes van de verschillende fracties 
partieel te worden opgeteld volgens:
Al	
tot= ? Al	fn-i	× M	fn-i	
waarin:
Al
tot is de som van het gehalte metallisch aluminium 
en zink (berek
end als aluminium) in het 
 
oorspronk
 elijke monster, in % m/m;
Al
fn-i	 is de som van het gehalte metallisch aluminium 
en zink in fractie f (berek
 end als aluminium), 
in % m/m;
M	
fn-i	 is het percentage van k orrelfractie f, in % m/m.
24	
7.	Borging
De uitvoering van een blanco analyse is niet zinvol,
omdat daarin  geen gas wordt ontwikk	
eld. Wel is van
belang dat aangetoond wordt dat de opstelling zodanig
gasdicht is, dat gedurende een proefuitvoering van
24 uur, de terugvinding van een aluminium referentie-
monster voldoende is.
Ter controle van de meetopstelling en de werkwijze 
wordt ca. 0,4 g aluminium (3.3) op 0,1 mg nauwkeurig 
afgewogen en in behandeling genomen. Bij 20 °C levert 
0,4 g aluminium 0,53 l waterstofgas op.
8.
Nauwkeurigheid
8.1 Aantoonbaarheidsgrens
Bij een monstergrootte van 25 g en een afleesnauw-
keurigheid van 5 ml (bij de toepassing van een 1000 ml 
maatcilinder met een kleinste maatverdeling van 10 ml), 
is de aantoonbaarheidsgrens 0,02 %m/m.
8.2 Terugvinding
Uit een set van 10 analyses van ca. 0,4 g zuiver 
aluminium referentiemonster, is onder reproduceerbare 
condities in  één laboratorium een terugvinding van 
101,6 % vastgesteld met een SD van 3,1%.
8.3 Meetonzekerheid
Uit een set van 10 analyses van een partij AEC-granu-
laat, is in één laboratorium, bij een gemiddelde waarde 
van 0,94 %m/m aluminium, een reproduceerbaarheid sr 
vastgesteld van 4,3 %.
9.
Veiligheidsaspecten
Bij het werken met chemicaliën moeten beschermende
kleding, een veiligheidsbril en handschoenen worden
gedragen.
De hoeveelheid waterstofgas die bij deze proef vrijkomt 
geeft geen aanleiding voor het treffen van aanvullende 
veiligheidsmaatregelen,  behalve dat bij het laten 
ontsnappen van het verzamelde gas geen ontstekings-
bronnen in de nabijheid mogen zijn. 10.
  Verslag
Vermeld in het verslag ten minste de volgende
gegevens: a.	
de gegevens die noodzakelijk zijn voor deidentificatie van het onderzochte monster;
b.
gegevens monsterneming : periode van monster	
-
neming en bemonsteringsomstandigheden;
c.	
datum ontvangst van monster en tijdstip van drogen;
d.
een verwijzing naar dit voorschrift;
e.
de onderzochte k	
orrelgroottefractie(s);
f.	
het gehalte aan aluminium, in % m/m;
g.
eventuele bijzonderheden die tijdens de bepaling zijn waargenomen;
h.
alle niet in dit voorschrift voorgeschreven handelingen, die het resultaat kunnen hebben
beïnvloed.
Nederlandse normen zijn uitgaven van de S	
tichting 
Nederlands Normalisatie-instituut, Vlinderweg 6, 
Postbus 5059, 2600 GB Delft. Bestellingen bij NEN, 
verkoop- en informatielijn, tel. 015-2690391.
Met nadruk wordt erop gewezen dat deze CUR- 
Aanbeveling de stand van techniek en kennis 
weergeeft op moment van uitgifte. SBRCURnet houdt 
zich dan ook aanbevolen te worden geïnformeerd over 
ervaringen die met het gebruik van deze Aanbeveling 
worden opgedaan.
CUR-Aanbevelingen worden drie jaar na publicatie 
geëvalueerd en, indien daar aanleiding toe bestaat, 
geactualiseerd. Hiervan wordt melding gemaakt in de 
vakpers.
Over CROW
CROW bedenkt slimme en praktisc\fe oplossingen  
voor vraagst\bkken over infrastr\bct\b\br, openbare r\bimte, 
verkeer en vervoer in Nederland. Dat doen we samen  
met externe professionals die kennis met elkaar delen  
en toepasbaar maken voor de praktijk.
CROW is een onafhankelijke kennisorganisatie zonder 
winstoogmerk die investeert in kennis voor n\b en in de 
toekomst. Wij streven naar de beste oplossingen voor 
vraagst\bkken van beleid tot en met be\feer in infrastr\bct\b\br, 
openbare r\bimte, verkeer en vervoer en werk en veilig\feid. 
Bovendien zijn wij experts op \fet gebied van aanbesteden   
en contracteren.	
Praktische kennis
direct toe\fasbaar	
Colofon
CUR-Aanbeveling 116:2017
AEC-gran\blaat als toeslagmateriaal voor beton
Delft, december 2017
\bitgave
CROW, Ede
artikeln\bmmer
AA116:2017
rapporte\br
dr. ir. G. van der Wegen
foto omslag
Facade Beton
eindredactie
ir. J.G.A. van H\blst
dr\bk
Scanlaser bv, Zaandam
prod\bctie
CROW Media
bestellen
Deze \bitgave is via de webs\fop bij CROW te bestellen.
Zie voor de act\bele verkoopprijs www.crow.nl/s\fop	
CUR-Aanbeveling 116-2017_cv_CROW.indd   4	21-06-18   12:13
CUR-Aanbeveling 11\06:201\f
CUR-Aanbeveling  116:201\f  bevat  aanvullende  \begels  op  basis 
waa\bvan  AEC-g\banulaat  kan  wo\bden  toegepast  als  gedeeltelijke 
ve\bvanging  van  natuu\blijke,  ha\bde  en  dichte  toeslagmate\bialen  in 
specifieke betonp\boducten en \0betonmo\bteltoepassi\0ng.
Hie\bmee wo\bdt voo\bzien in de noodzakelijke aanvullende technische 
\begelgeving  op  NEN-EN  1992-1-1,  NEN-EN  206-1  +  NEN  8005 
en  NEN-EN  136\f0.  Aangenomen  mag  wo\bden  dat  toepassing 
van  deze  bepalingen  in  combinatie  met  NEN  1992-1-1  zal  leiden 
tot  het  geëiste  bet\bouwbaa\bheidsnive\0au  van  bouwconst\bucties 
confo\bm het Bouwbes\0luit.
CUR-Aanbeveling  116:201\f  is  van  toepassing  op  de  ste\bkte- 
klassen C12/15 tot en met C30/3\f en op alle milieuklassen volgens 
NEN-EN  206-1  +  NEN  8005,  waa\bbij  in  milieuklasse  XA  alleen  XA1 
is toegestaan.
In 2012 is de ee\bste uitgave van CUR-Aanbeveling 116 ve\bschenen. 
Inmiddels  wo\bdt  AEC-g\banulaat  al  mee\bde\be  ja\ben  in  beton 
toegepast,  met  name  in  betonwa\ben  ve\bvaa\bdigd  met  aa\bdvochtig 
beton,  zoals  betonst\baatstenen. \0 Op  basis  van  de  hie\bbij  opgedane 
e\bva\bingen en de \besultaten van aanvullende onde\bzoeken, is deze 
CUR-Aanbeveling he\0\bzien wat bet\beft de\0 volgende aspecten:\0 ?aanpassing van het\0 toepassingsgebied;\0
? aanpassing en diffe\b\0entiatie van de eis\0 gesteld aan het
maximaal gehalte m\0etallisch aluminium\0 en zink;
? gedetaillee\bde uitwe\0\bking van de bep\boev\0ingsmethode
metallisch aluminiu\0m + zink;
? definitie en eisen v\0oo\b all-in AEC-g\ban\0ulaat;
? p\bocedu\be aantonen g\0eschiktheid AEC-g\ba\0nulaat bij niet
voldoen aan gesteld\0e eisen;
? actualise\bing van v\0e\bmelde no\bmen;
? ko\bte beschouwing va\0n ci\bcula\biteit in v\0oo\bwoo\bd.
Met het ve\bschijnen van deze CUR-Aanbeveling 116:201\f ve\bvalt de 
CUR-Aanbeveling 11\06:2012.
ARTIK\bLNUMM\bR	  AA116201\f	
www.sbrcurnet.nl/cura\
anbevelingen
CUR-Aanbeveling 11\06:201\f
CUR-Aanbeveling  116:201\f  bevat  aanvullende  \begels  op  basis 
waa\bvan  AEC-g\banulaat  kan  wo\bden  toegepast  als  gedeeltelijke 
ve\bvanging  van  natuu\blijke,  ha\bde  en  dichte  toeslagmate\bialen  in 
specifieke betonp\boducten en \0betonmo\bteltoepassi\0ng.
Hie\bmee wo\bdt voo\bzien in de noodzakelijke aanvullende technische	
 	
\begelgeving  op  NEN-EN  1992-1-1,  NEN-EN  206-1  +  NEN  8005	 	
en  NEN-EN  136\f0.  Aangenomen  mag  wo\bden  dat  toepassing 
van  deze  bepalingen  in  combinatie  met  NEN  1992-1-1  zal  leiden 
tot  het  geëiste  bet\bouwbaa\bheidsnive\0au  van  bouwconst\bucties	
 	
confo\bm het Bouwbes\0luit.
CUR-Aanbeveling  116:201\f  is  van  toepassing  op  de  ste\bkte-	
 	
klassen C12/15 tot en met C30/3\f en op alle milieuklassen volgens 
NEN-EN  206-1  +  NEN  8005,  waa\bbij  in  milieuklasse  XA  alleen  XA1 
is toegestaan.
In 2012 is de ee\bste uitgave van CUR-Aanbeveling 116 ve\bschenen. 
Inmiddels  wo\bdt  AEC-g\banulaat  al  mee\bde\be  ja\ben  in  beton 
toegepast,  met  name  in  betonwa\ben  ve\bvaa\bdigd  met  aa\bdvochtig 
beton,  zoals  betonst\baatstenen. \0 Op  basis  van  de  hie\bbij  opgedane 
e\bva\bingen en de \besultaten van aanvullende onde\bzoeken, is deze 
CUR-Aanbeveling he\0\bzien wat bet\beft de\0 volgende aspecten:\0 ?aanpassing van het\0 toepassingsgebied;\0
? aanpassing en diffe\b\0entiatie van de eis\0 gesteld aan het
maximaal gehalte m\0etallisch aluminium\0 en zink;
? gedetaillee\bde uitwe\0\bking van de bep\boev\0ingsmethode
metallisch aluminiu\0m + zink;
? definitie en eisen v\0oo\b all-in AEC-g\ban\0ulaat;
? p\bocedu\be aantonen g\0eschiktheid AEC-g\ba\0nulaat bij niet
voldoen aan gesteld\0e eisen;
? actualise\bing van v\0e\bmelde no\bmen;
? ko\bte beschouwing va\0n ci\bcula\biteit in v\0oo\bwoo\bd.
Met het ve\bschijnen van deze CUR-Aanbeveling 116:201\f ve\bvalt de 
CUR-Aanbeveling 11\06:2012.
ARTIK\bLNUMM\bR	 AA116201\f	
www.sbrcurnet.nl/cura\
anbevelingen	
CUR-Aanbeveling 11\06:201\f	
AEC-granulaat als \btoeslagmateriaal v\boor beton	
CUR-Aanbeveling 116-2017_cv_CROW.indd   2	21-06-18   12:13                  
                 
                              
Reacties